Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/41

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 43 —

Maar ’t gift van de oude Staatshervormers,
Hun Geest is ’t die de wieken klept,
En ’t vredig Neêrland weêr herschept
Tot Vorst- en Volk- en Godbestormers.
Waar, waar is de Eendracht van dien dag,
Die Nassau in uw midden zag,
Als Staatsverlosser aangebeden;
Toen alles neêrboog aan zijn voet,
Met d’ ouden Vaderlandschen groet,
Geen mond-alleen, maar ’t hart ontgleden. —
Ontgleden? Neen, met kracht en vuur
Naar ’t ons Genadig Albestuur
Uit volle boezems opgezonden,
Waaruit de oprechte, reine zucht
Vrijmoedig tot die Godheid vlucht,
Die hart en nieren kan doorgronden.
Thands welt een andre zucht omhoog;
Eene andre drift ontstraalt uw oog!
Houd, Neêrland, beide in ’t hart bedwongen.
Wijt ze aan uw Vorst, uw Vader, niet; —
De zucht die aan uw borst ontschiet,
Werd eerst zijn’ boezem afgewrongen.
Draag, lijd; het dulden is een plicht,
Wy lijden voor Gods aangezicht;
Maar beter tijdstip zal genaken:
En dan… geen weerspannig rot,
In eedverbindnis tegen God,
Eens Konings weldaân krachtloos maken!
Verbeid! de morgen is niet verr’,
Reeds bleekt een heldre morgenster
De zwart in mist gehulde kimmen.
Lijdt, Christen, duldt, en bidt, en waakt!
De voorbô van dien dag genaakt,
Hy zal voor ’s Heilands bondvolk klimmen!

1824.



 

Vermetelheid.

Sensit et Trojae prope victor altæ
Phthius Achilles.

HORATIUS.


Geen lasterende Niobe,
Van boezem fier, en hoog van oogen,
Gevoelde alleen het Wraakvermogen
In 't diepst van 't kinderlooze wee;