Deze pagina is proefgelezen
— 53 —
Niet, Laster, wat ge ook brult, om u den muil te prangen,
Aâmt ’s braven hart dien wensch‚ daar ’t met uw boosheid lacht;
Maar om d'onnoozlen hoop , by 'tkittiig oor gevangen,
En ’t eenmaal voor uw woede aanfpraaklijk nageslacht.
Aâmt ’s braven hart dien wensch‚ daar ’t met uw boosheid lacht;
Maar om d'onnoozlen hoop , by 'tkittiig oor gevangen,
En ’t eenmaal voor uw woede aanfpraaklijk nageslacht.
Negligis immeritis nocituram
Postmodo te natis fraudem committere. —
1824.
Zelfbewustheid.
— Ne cui de te plus tibi credas.
HORATIUS.
HORATIUS.
Tracht dat te zijn waarvoor gy gaarne door zoudt gaan.
Men roemt u als gegoed, gezond, en wel gedaan;
Wel poog dan ook in ernst om dit met recht te heeten:
Wat anders baat het u by eigen beterweten?
Of dringt ge u zelven op, gezond en frisch te zijn,
Terwijl ge rilt van koorts of wegkrimpt van de pijn?
De dwaas verbergt uit schaamte in plaats van ’t uit te roeien
Zijn slinkend kliergezwel en laat het verder groeien.
Is ’t heerlijk, is ’t een lof waar ge in u-zelf meê praalt,
Als iemand van uw moed in ’t oorlogsveld verhaalt,
en dat ge op Quatre-bras de Franschen af deedt wijken,
Gy die nooit degenkling dan siddrend aan dorst kijken?
Of zult ge zelf daar neit om lachen, of ’t veellicht
Voor spotlust houden, die uw bloôheid fijn beticht?
Hoe dan, wanneer ge u braaf, verstandig, wijs, hoort noemen
Kunt ge aan uw eigen hart hetgeen gy zijt, verbloemen,
En zegt u ’t kloppertj’ in den boezem niet terstond:
Mijn arme baasjen, och, dat prijzen heeft geen grond!
Men roemt u als gegoed, gezond, en wel gedaan;
Wel poog dan ook in ernst om dit met recht te heeten:
Wat anders baat het u by eigen beterweten?
Of dringt ge u zelven op, gezond en frisch te zijn,
Terwijl ge rilt van koorts of wegkrimpt van de pijn?
De dwaas verbergt uit schaamte in plaats van ’t uit te roeien
Zijn slinkend kliergezwel en laat het verder groeien.
Is ’t heerlijk, is ’t een lof waar ge in u-zelf meê praalt,
Als iemand van uw moed in ’t oorlogsveld verhaalt,
en dat ge op Quatre-bras de Franschen af deedt wijken,
Gy die nooit degenkling dan siddrend aan dorst kijken?
Of zult ge zelf daar neit om lachen, of ’t veellicht
Voor spotlust houden, die uw bloôheid fijn beticht?
Hoe dan, wanneer ge u braaf, verstandig, wijs, hoort noemen
Kunt ge aan uw eigen hart hetgeen gy zijt, verbloemen,
En zegt u ’t kloppertj’ in den boezem niet terstond:
Mijn arme baasjen, och, dat prijzen heeft geen grond!
„Maar (zegt ge) een mensch wil graag voor braaf, verstandig, gelden.
„Ga zelf in uw gemoed, dat zal ’t voorzeker melden.”
„Ga zelf in uw gemoed, dat zal ’t voorzeker melden.”
’t Komt op den naam dan aan. Doch, die dien naam ons geeft,
Neemt morgen dien te rug. Beleefd of onbeleefd,
Hy heeft de macht daartoe. Hetgeen ge u aan laat lenen
Is recth noch eigendom. Dan loopt men blaauwe scheenen;
De vrijster is ontglipt, als ’t wolkjen aan den knaap
Die ’s Hemels koningin omhelzende in zijn slaap,
Dien pret bezuren moest in de Acherontische streken;
De Vorsten heerlijkheid van Krelis is geweken,
Hy ligt weêr neder war hy t’huis is, op de mest. —
Maar stel, men noemde me eens een zedenlooze pest,
Neemt morgen dien te rug. Beleefd of onbeleefd,
Hy heeft de macht daartoe. Hetgeen ge u aan laat lenen
Is recth noch eigendom. Dan loopt men blaauwe scheenen;
De vrijster is ontglipt, als ’t wolkjen aan den knaap
Die ’s Hemels koningin omhelzende in zijn slaap,
Dien pret bezuren moest in de Acherontische streken;
De Vorsten heerlijkheid van Krelis is geweken,
Hy ligt weêr neder war hy t’huis is, op de mest. —
Maar stel, men noemde me eens een zedenlooze pest,