Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 1 (1854).djvu/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 81 —

Allah geef dat hy u hate; dat gy eenmaal weêr bemint,
En het pijnlijkst hartverscheuren, Minversmading, ondervindt,
Moog de nacht haar rust u weigren en de dag verschrikking zijn,
Gy dien Egâ haatlijk worden, en uw aanzien hem tot pijn!
Moog zijn oog uw aanblik schuwen, nooit zich spieglen in uw glans:
Moog hy nooit zijn hand u reiken by het hupplen van den dans!
Nooit u streelen op zijn sponde, nooit u roepen aan zijn disch;
Nimmer kleed of sluier dragen die door u geweven is!
Nooit een statieriem omgorden, die uw hand hem heeft gestikt!
Zij zijn hart in andre liefde, de uwe tot een hoon, verstrikt!
Draag zijn wapen ’t liefdecijfer van eene andre liever vrouw,
Daar gy achter ’t tralievenster zit te snikken in uw rouw!
Bied’ hy andre de gevangenen die hy in zijn boei mocht slaan,
Bied’hy haar zijn zegeteeknen aan heur voeten knielend aan!
Leer hem haten, leer hem vloeken, met een hart dat voor hem blaak’!
Dit, ja wreeder, (is er wreeder,) zij mijn liefdegloed ter wraak!

Hier, hier zweeg hy, kwam te Xeres in het uur van middernacht:
Vond het Echtpaleis aan 't flikkren in volkomen bruiloftspracht;
Moor by Moor met zilvren toortsen in het kostbre feestlivrei,
Noestig dravende in te rugkeer van den blijden bruiloftsrei.
Hy, hy plaatst zich vlak by 't voetpad, als de Bruigom nader trad,
Drijft de lans hem door den boezem, dat hem 't bloed in 't aanzicht spat;
IJlings stijgt een kreet ten hemel, heel de bruiloft grijpt naar 't zwaard;
Maar hy stuift door alle klingen, vrij van ouderlijken haard.

1824.



 

De Drukpers.

Thou god of our idolatry, the Prefs!
COWPER.
Wat zeg ik thands van d’Afgod dezer dagen,
De Drukpers, bron van onopnoembre plagen? —
De zege van Geweten, Vrijheid, Recht,
Is mooglijk door haar invloed een beslecht;
Doch bozer plaag dan Faroos Rijk bezwaarde
Maakt thands door haar een Helpoel van deze aarde.
Zij is en wel die braaf- en wijsheid drenkt,
Maar bobbelt op met al wat waarheid krenkt,
En werd de mond des Vaders van de logen,
Wiens kennisgaaf heel ’t menschdom heeft bedrogen.
Rampzalige Eeuw, die door dien mond misleid,
Zich-zelf den val moedwillig toebereid!

(Na Cowper) 1824.