Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/27

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 29 —

   Schokk’ de Aarde of scheur’ zy voor mijn voeten
    Roll’t kleed des Hemels zich in één!
Geen nood! ik zal mijn God op ’t Rijksgestoelt’ begroeten;
    Hem leve en sterve ik, Hem-alleen.

Vrij gevolgd naar Kleist. 1825.



 

Wet en Euangelie.


  Uit barstend vuur en gloênde bliksemvlammen
By ’t schokken van ’t gebergt en ’t splijten van de rots,
   Klok dwars door ’t hart van Jakobs stammen
    De stem des vreeslijken Gods.

  De uit evenwicht en rust geslingerde Aarde
En Hemel scheen ontwricht en van één schrik verplet,
   Toen de ijselijke vloek zich paarde
    Aan de onverbiddelijke Wet:

  « Verwaten zij, en deel’ met ’s afgronds slaven,
» De stervling die aan iets van deze Wet ontbreekt!
   » IK ben het, die mijn recht zal staven,
    » En ’t op den roekelooze wreekt! » —

  ô God der wraak! verdelgend Alvermogen!
Wie is hy, die Uw recht vervullen kan in ’t stof?
   ô Wend dien bliksem Uwer oogen,
    Vernietigd ware op wien hy trof!

  ô Horeb, berg van schrik en boezemijzing,
Wat brengt ge aan ’t siddrend volk naar Isrels naam genoemd,
   Dan ’t plettrend vonnis van verwijzing
    Dat alles in het jammer doemt?

Ach, anders klonk u ’t Hemellied in de ooren,
Ontwaakte Herdrenschaar in ’t blinkend Efrata:
   « Aan de Almacht eer by de Englenchooren,
    » En Adams schildig kroost genâ! »

  Ja, Jezus heeft den vloek der Wet ontbonden,
God vergt ons niet meer af, of schenkt het in Zijn bloed.
   Hy, by vergeving onzer zonden,
    Herschept Zijn Wet ons in ’t gemoed.

  Geen vrees, ô God, geen vrees voor Uw bevrijde!
’t Is dankgevoel alleen, ’t is dank die hem vervult.