Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 28 —

   Ja, loof in zonneschijn en regen
    En waar de storm de lucht beroert,
Waar ’t aardrijk zich ontsluit voor nieuwen Lentezegen,
    Of ’t winterweêr den stroom bevloert.

   Betrouw Hem midden in de vloeden,
    En zing Hem immer dank en prijs!
In pest, en hongersnood, zal Hy de zijnen hoeden:
     Zijn Heilgunst ten bewijs.

   ô! Gy, de God van mijn betrouwen,
    Hoe hebt Ge ook my uw zorg betoond!
Gy hebt me, in uw genâ mijn Heiland aan doen schouwen,
    En ’t hoofd met ’s warelds gekroond.

   Bewaar me, ô Heer, uw dierbre gaven!
    Wat toch behoef, wat vrage ik meer?
Moge ik (laat andren vrij om goud of glorie slaven,)
     Slechts leven t’ Uwer eer’!

   ’k Zal, wilt Gy ’t, weêr in ’t woeste dwalen,
    In uwe Vaderzorg te vreên,
En wachten blij gemoed de koestring van Uw stralen,
    Door ’t akeligste duister heen.

   Ik eer by ’t schuimen van de baren,
    In elke watergolf Uw macht,
By ’t buldren van den storm met dankbaar zielsbedaren,
    Als waar de kalmte lacht.

   ’k Wil, eischt Gy ’t, berg en rots beklimmen;
    En ’t lichaam baden door de wolk,
En duizlen niet van vrees by ’t aaklig tegengrimmen
    Van de aan mijn voet ontsloten kolk.

   Geen leeuw, geen tijger zal ik schroomen,
    Hoe fel hy met de tanden blikk’;
Want Gy, die de macht zijt, hebt me in uw schuts genomen
     En veiligt my van schrik.

   Ik zal mijn hoofd ter nachtrust strekken
    En sluimren zonder zielsangst in,
Tot dat me Uw morgenstond van ’t leger op zal wekken,
    En voeren tot Uw dischgezin.

   Ja, brei’ de Hel met dubble woede
    Vervolging, moord, en gruwlen voort;
’k Rust veilig, ongeschokt, en zeker van Uw hoede,
     Op ’t nimmer feilbaar woord.