Deze pagina is proefgelezen
— 52 —
En gy, gy neemt gedwee het Godloos vloekmerk aan?
Ja, Neêrland, ja gy moet, gy wilt, gy zult vergaan.
Ja, Neêrland, ja gy moet, gy wilt, gy zult vergaan.
Dank zy voor ’t minst aan U, ô Koning, welke banden
Den scepter, dien gy voert, belemm’ren in uw handen,
Dat ge ons ’t verfoeisel dier Gezwoornen hebt ontscheurd!
Ach, zie op ’t jamm’rend volk dat aan uw voetn treurt;
Herneem Uw waardigheid, doe elk Uw wetten eeren,
En laat geen onverstand de waarheid meer braveeren!
Herstel de Godsdienst in heur rechten, geef ons kroost
Hun dierbren Heiland weêr, der Vaadren steun en troost;
Duld geen verguizing van zijn Zoenbloed; stoor de snoden
Die Hem ontzetten, en hun gruwelgeest vergoden!
Hoe! wierp men daarom dan het Pauslijk halszeel af;
Greep daarom Nassaus hand den zegenrijken staf,
Op dat in ’t dom bedwang van laffe Godverzakeren
De bliksem van Gods wraak ons ’t schuldig hoofd zou blakeren,
En, domplende in den poel van Duivlentyranny,
De vloek verknocht zou zijn aan ’t ijdle woord van VRIJ?
Den scepter, dien gy voert, belemm’ren in uw handen,
Dat ge ons ’t verfoeisel dier Gezwoornen hebt ontscheurd!
Ach, zie op ’t jamm’rend volk dat aan uw voetn treurt;
Herneem Uw waardigheid, doe elk Uw wetten eeren,
En laat geen onverstand de waarheid meer braveeren!
Herstel de Godsdienst in heur rechten, geef ons kroost
Hun dierbren Heiland weêr, der Vaadren steun en troost;
Duld geen verguizing van zijn Zoenbloed; stoor de snoden
Die Hem ontzetten, en hun gruwelgeest vergoden!
Hoe! wierp men daarom dan het Pauslijk halszeel af;
Greep daarom Nassaus hand den zegenrijken staf,
Op dat in ’t dom bedwang van laffe Godverzakeren
De bliksem van Gods wraak ons ’t schuldig hoofd zou blakeren,
En, domplende in den poel van Duivlentyranny,
De vloek verknocht zou zijn aan ’t ijdle woord van VRIJ?
En gy, ô dierbre spruit die (’t zij in beter dagen!)
Den scepter voeren moet, uw stamhuis opgedragen,
ORANJE, in ’t wiegjen reeds de hoop van ’t Vaderland,
In wien de aaloude moed van zoo veel Helden brandt!
Ik weet dat in uw hart, het mijne kan ’t gevoelen,
(Wat stormen om U heen, wat in uw binnenst woelen,)
De stem des Christendoms zich opheft. Ja ’t beproeft
Hoe zeer ’t gemoed den God die voor ons leed, behoeft.
ô Zij ’t beginsel U gezegend van dit pogen
Der ziel, die in den wensch reeds opziet naar den hoogen!
Van Hem is ’t, die U roept, uw stamhuis steeds bewaakt,
En dien geen Nassau ooit miskend heeft of verzaakt.
ô Mogen we in uw schuts, ô mogen onze telgen
De macht des Heldraaks voor uw voeten zien verdelgen!
Den naam van JEZUS en de Zoenleer in ZIJN bloed
Weêr heerschen zien op throon, in Staatskerk, en gemoed! —
Weêr heerschen ? — Ja, mijn Prins: wie immer samenspanden,
Zy breekt, als ’t machtwoord klinkt, door kerkers heen en banden.
En ja, ’t zal klinken ! de aard zal schokken van ’t geluid,
En Jezus naadren tot zijn uitverkoren Bruid
U wachten tijden, groot, ja grooter dan uw Vaderen
Beleefden. Rust u toe met nieuwe kracht in de aderen;
Hy zal ze U schenken. Zie ten Hemel op — en leef!
En — valsche grootheid van de warelddwingren ! beef !
Den scepter voeren moet, uw stamhuis opgedragen,
ORANJE, in ’t wiegjen reeds de hoop van ’t Vaderland,
In wien de aaloude moed van zoo veel Helden brandt!
Ik weet dat in uw hart, het mijne kan ’t gevoelen,
(Wat stormen om U heen, wat in uw binnenst woelen,)
De stem des Christendoms zich opheft. Ja ’t beproeft
Hoe zeer ’t gemoed den God die voor ons leed, behoeft.
ô Zij ’t beginsel U gezegend van dit pogen
Der ziel, die in den wensch reeds opziet naar den hoogen!
Van Hem is ’t, die U roept, uw stamhuis steeds bewaakt,
En dien geen Nassau ooit miskend heeft of verzaakt.
ô Mogen we in uw schuts, ô mogen onze telgen
De macht des Heldraaks voor uw voeten zien verdelgen!
Den naam van JEZUS en de Zoenleer in ZIJN bloed
Weêr heerschen zien op throon, in Staatskerk, en gemoed! —
Weêr heerschen ? — Ja, mijn Prins: wie immer samenspanden,
Zy breekt, als ’t machtwoord klinkt, door kerkers heen en banden.
En ja, ’t zal klinken ! de aard zal schokken van ’t geluid,
En Jezus naadren tot zijn uitverkoren Bruid
U wachten tijden, groot, ja grooter dan uw Vaderen
Beleefden. Rust u toe met nieuwe kracht in de aderen;
Hy zal ze U schenken. Zie ten Hemel op — en leef!
En — valsche grootheid van de warelddwingren ! beef !
1824.