Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 60 —

Mijn Lodewijk, wees onverschrokken,
En klem u vast om Jezus kruis.
Sta pal voor dreigen en verlokken
In ’t ongestuime volksgedruisch.
HY nadert, waak mijn kind, HY nadert;
Het onkruid wordt by één vergaderd,
En ’t graan gezuiverd tot den oogst[1]
Heb altijd, heb den plicht voor oogen;
HY daalt, omgord met Alvermogen,
Welhaast, en ’t jammer steeg op ’t hoogst!

Ik laat u ’t vaderlijk vermanen
En ’t voorbeeld, tot een erfgoed na.
Verëer my niet met ijdle tranen,
Maar sla mijn trouwe lessen ga’.
In JEZUS zij uw hoop besloten!
ô Vest haar nooit op wareldgrooten,
Hun grootheid is een waterbel!
HY komt, omstuwd van Englenscharen,
En moge u tot dien heildag sparen!
Dit zij mijn wensch by uw verjaren!
Dit ook mijn Vaderlijk VAARWEL!

1825.



 

Vaderzucht.

(spreuken X.)

Her dierbaarst dat ooit mensch bejegent,
Van al war dierbaarst is op de aard,
Is, met een Zoon te zijn gezegend,
Geheel zijns Vaders liefde waard.
Een Zoon, zijns Vaders les betrachtend,
Zijne ouders eerend met ontzag,
En alles voor den plicht verachtend,
Wat anderen verlokken mag.

ô Gij, gezegende uit den boosen,
Die in uws Vaders arm geprangd,
Bij? 't luiken van zijn brekende oogen,
Zijn jongsten ademtocht ontfangt!
Zijn ziel, ten boezem uitgevaren,
Zal niet verchijnen voor Gods throon,
Of eindloos met der Englen scharen
Den zegen smeeken voor dien zoom.

  1. Matth. XIII, 30.