Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 62 —

Is 't eeuwige verderf naby.
't Is uit met zielrust, reine weelde,
Waar eens verboden wellust blaakt;
De vrucht van 't nawee dat zy teelde,
Wordt tot des levens eind gemaakt.
Godloosheid heeft ook zonder reden;
Maar 't is 't Geweten dat hem wroegt;
Dit driift de siddring door zijn leden,
De zielangst, waar hy onder zwoegt.
Dat spelt wat eens hem overkomen,
En als een donder treffen zal;
Maar 't kalm genoegen van de vromen
Hangt aan geen weiflend 1otgeval.
God leidt zijn gunstling door de vloeden,
Vervult de wenschen van zijn ziel,
Ja, zal hem, ?sruiklend, nog behoeden,
En 't hoofd verheffen zoo hy viel.
Genâ, vergeving, en verzoening,
Verknocht zich aan zijn zielsberouw;
En in zijns Heilands schuldvoldoening
Blijft Gods beloftenis getrouw.
Stap, dierbre Zoon, met dezen zegen
Het pad des aardschen levens door;
Eens treên we elkaâr gezaligd tegen:
In deze hoop trede ik u voor.

1825.



 

Vaderlijke les.

(Spreuken III.)

Vergeet, gy adem van mijn leven,
Gy wien mijn bloed door de aders vliet,
De zoon my door Gods gunst gegeven!
Vergeet de les uws Vaders niet.

Zy zal de lengte van u dagen
Verdubblen in het heilgenot,
De vrucht van ’t Hoogsten welbehagen;
En zaligen u ’t aardsche lot.

Zachtmoedigheid, met liefde en vrede
En trouw aan waarheid, eer, en plicht,
Bestiere uw voet by elke schrede,
En blijve u altijd voor ’t gezicht!