Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 67 —

Wordt werkloos, daar ’t geteelde en vlijtig opgegaârde
In ’t half ontledigd brein zijn plaats niet meer bewaarde,
En de aandacht die de ziel aan ’t voorwerp als verbindt,
Met brein en zintuig zwiert als in één wervelwind.
Wat isdit leven dan? Wat bleef er my van over,
Dat nog de prooi kan zijn van d’ algemeenen roover?
En handvol stof, (niets meer!) verdroogd en uitgedord,
Dat spoedig onder de aard tot wormverknaagsel wordt.
Ziedaar dan ’t kunstgestel van de Almacht gants tot sloopen
Gedoemd, daar ’t levenspad ten einde werd geloopen!
’t Versleten kleed, gescheurd tot dragen, rafels,rag,
Bewijst het uitgediend by ’t zinken van den dag.
De nachtkoets wordt bereid. Vaartwel, gy aardsche zorgen!
Blijd leg ik ’t hoofd ter rust’, en wacht den blijder morgen,
Waar blinkende ether en onsterflijk heilgewaad
Het slijk vervangen mag dat ’k achtloos achterlaat.

1825.



 

Theofrastus.

« Nu sterven, daar ik thands in ’t honderst jaar getreden,
« Pas eventjes begin te leeren, wijs te zijn! »
Sprak schandre Theofrast, en was geheel te onvreden
En wenschte zich nog eens gelijken leertermijn.
Voor my, des wijsgeers wensch zij met of zonder reden,
’k Was lang reeds op die school, maar (onverbloemd beleden)
Ik vorderde niet veel, in spijt van moeite en pijn.

Doch ’t zij dan aan de school, of aan my-zelv’ te wijten,
’k Vrees, zoo geen zeventig my dit verschaffen kon,
’t Waar tijd en moeite en geld vergeefs in ’t water smijten,
Indien ik nu op nieuw dien schoolkring weêr begon.
Het gaat hier niet, och neen, dat heb ik ondervonden:
Men leert hier ’t a, b, c, en naauwlijks; dit is ’t al.
Ik moet naar hooger School (dit voel ik) opgezonden,
Waar ’k eenmaal, zoo ik hoop, de Wijsheid kennen zal.

1825.



 

Zangdoel.

« Waartoe toch dat eindloos zingen uit een heeschgeworden strot?
» ’t Wekt geen aandacht maar verveling en vergaârt slechts hoon en spot.
» Rust, ô Zanger, op uw lauwren; rust! uw Lente ging voorby;