Pagina:Bilderdijk, Navonkeling 2 (1854).djvu/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 71 —

   Beöordeeld naar den redentoets.
Gelooven — ? Wel dat zou wat wezen,
      Of ik ’t begreep of niet;
En — altijd voor de Hel te vreezen;
   Een zot is ’t, wien dat nooit verdriet.
Neen, vrolijk leven, ’t hartjen luchten,
      Op goeden wil gerust,
Is beter dan dat angstig zuchten,
   Dat alleen geest en ijver bluscht.»




Zoo sprak, by ’t uitgaan van Gods tempel,
      Een man niet van ’t gemeen.
Zeg, zijn er meer van dezen stempel ? —
   Ik wensch met heel mijn harte, neen.

1825.



 

Wijsheid.

Ik ben gewaar geworden dat ook dit eene kwelling des geestes is.
Predik. I: 17.
Wat heet Wijsheid ? — IJdel zorgen,
Zelfbedoelende eigenbaat,
Altijd levende in het morgen,
Die het hart niet rusten laat.
Altijd rustloos, altijd vreezend,
Altijd loerende op ’t geval;
En in ’t boek der toekomst lezend
Wat zich nooit vervullen zal.
Altijd met den bril voor de oogen,
Altijd op de brandklep-wacht;
Telkens door zich-zelv bedrogen,
En op nieuwe list bedacht.
Gunst bejagend, aanstoot schuwend
Huichlend met gevoel van plicht,
Eenvouds schijn aan loosheid huwend,
Met den mom voor ’t aangezicht.
Zeker, moet dit Wijsheid heeten,
God beware ons hart voor haar!
Ze is verkrachting van ’t geweten,
Offren op het Vloekaltaar.
Neen, daar is eene andre Wijsheid,
Die met stille zielrust paart;
Die ons brengt tot kalme grijsheid;
Maar zy is niet van deze Aard’.