Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 1 (1854).djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 75 —

Geleid hem, waardig Hoofd, van d’ echten roem doordrongen,
En streven ze aan uw hand die Paradijsbeemd in!
ô Mocht Thessaalche kracht mijn ouderdom verjongen,
Ik volgde u nevens hen, doordrenkt van lettermin!
Wat heerlijke Oostergloed verrukt en lacht ons tegen!
Wat hemel opent zich! Wat Lente blaast ons aan,
Strooit paarlen, strooit jasmijn, strooit krokus langs de wegen,
En warmt ons d’amber toe van myrth- en cederblaân!
Wat albegoochlend lied doorritselt bosch en dalen;
Wat wellust ademt hier den smachtende in ’t gemoet!
Kom, zijgen we aan uw zij’, verliefde Nachtegalen,
Om ’t riekend rozenbed in zielbedwelmend zoet!
Mijn weeke borst bezwijmt. — Gy frissche Jongelingen,
Treedt gy met stouter stap dees toovergaarden door;
Zoekt voedsel voor ’t verstand, en (voor wellustig zingen,)
De wijsheid waar ze ontlook in ’s warelds uchtengloor!
Niets kan ik, dan in ’t hart, en met mijne oogen volgen;
De Grijsheid roept vergeefs aan d’ ingang van dit pad
Verloren dagen weêr die kracht en brein verzwolgen,
Wier overijlde vlucht geen nijvre vlijt verbad.
Doch gaat! mijn zielswensch ijlt in brandend heete zuchten
U na — wat zeg ik? neen, hy ijlt uw loop vooruit,
En de offers die gy brengt in Idumeesche vruchten,
Verwelkoomt dees mijn hand in ’t stervend snaargeluid.

1822.



 

Grafschrift eens Krijgsmans.

Dank zij d’ Almachtige op dit lijkstof toegebracht,
Voor ons, voor Vaderland, voor later Nageslacht,
Die hart en arm des Helds zich heiligde en bestierde,
    In nood tot ’s Lands bescherming riep,
En met de zegekroon zijn bloedig hoofd lauwierde,
Wanneer hy, plichtgetrouw, in ’s Heilands naam ontsliep,
En, boven ’t aardsche lot, op de afgunst zegevierde.
Kniel neêr, Beschouwer, by dit graf,
    Kniel neêr, Beschouwer, by dit graf,
En leg, voor ’t oog van God, uw trotsche zelfdheid af.

1823.



 

Aan de Koningin van Portugal.

Incolumnis partoque ibis Regina triumpho.
VIRGILIUS.
Wie is die moedige Amazoon
Die, voor haar beulen niet bezweken,