Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 12 —

In stille kalmte ligt en van geen drift te zwoegen.
Die ’t beter weet, spreke op! zoo niet; hy volg’ mijn raad.
Hoe ’t zij, men kieze en deel’, naar dat men ’t stuk verstaat!

1823.
Horatius Epist. VI.



 

Napraten.

Οίνος τον χαρίεντι πέλει ταχὺς ἵππος ἀοιδῷ,
Ὕδος δέ πίνον χρηστὸν οὐδὲν ἂν τέκοις.

NICERATUS
Het zij men de Ouden hoort of raadpleegt met de lateren,
Geen vers, of ’t moest de vloed des wijnstoks wel bewateren,
Kon goed, kon duurzaam zijn: hy telt niet voor Poëet,
Die niet in ’t Bacchus-gild zijn proef als meester deed.
Geen Zangster op Parnas, al leeft ze ook als een Klopjen,
Of ’s morgens na ’t ontbijt verlangt zy naar een dropjen;
En, prijst Homeer den wijn, hy wees ook zelf niet af
Wat Krijgren (zoo hy leert) hun heldenkrachten gaf.[1]
Ja, vader Ennius greep nooit, dan half beloven,
De Lier.« Die nuchtren is mag op ’t Kantoor gaan sloven,
» (Dus zegt hy;) ’t sober volk is zang en spel verboôn. »
Ook Poot viel, zonder dat, by wijlen uit den toon,
En, kwaamt ge vroeg of laat, het hartversterkend glaasjen
Had op zijn schoorsteenrand in ’t stulpjen vast een plaatsjen,
(De man erkent het, hy was dorstig,) en met recht:
Een onbegoten vers moet droog zijn naar men zegt.
En sedert is het ook een regel by Poëeten,
Te drinken dat het kraakt, te rijmen dat zy zweeten.
Zoo gaat het, beste Vriend. Men eigent zich ’t gebrek
Van Kato, doch men wordt geen Kato, maar een gek.
Die Bingleys [2] forsche stem met minder sterke longen
Wou nadoen, is op eens de levensaâr gesprongen.
Het voorbeeld, al is ’t goed, misleidt die ’t volgen wil;
Een nagebootst naïf verandert in een gril.
Een misstand uit natuur, niet altijd onbehaaglijk,
Wordt, nagemaakt met vlijt, voor ieder onverdraaglijk;
En de aangeleerde fout die niemand heeft gestuit,
Steekt, als m’er mede pronkt, als iets gedrochtlijks uit.
Eens vond men ’t bleek zijn, fraai; en om meê schoon te heeten
Moest elk zich ongezond aan koffybonen eten.
’k Zie Tituskoppen, ja in menigte, op de straat,

  1. ᾿Ανδρὶ δὲ κεκμηῶτι μένος μέγα ἦινος ἀέξει.
  2. Stentor. Horatius noemt Timagenes.