Naar inhoud springen

Pagina:Bilderdijk, Rotsgalmen 2 (1854).djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 16 —

Dat bloed, verbreker onzer boeien;
De Wel, waar Neêrlands heil uit sproot!

Wreekt, wreekt het, broedelijke Belgen,
Bataven, en gy wakkre Brit!
Gy, Teutoos oorlogshafte telgen,
Door langgetergde spijt verhit!
Ja wreekt het! — Stort, gy kogelregen,
In buien, dicht als stormend zand!
Zwaai, bliksemende Heldendegen!
En, vlam-uitstroomend vuur, ontbrand!
Gods Englen strijden op de wolken
Met zegesmeekend juichgebed;
’t Geweld zinkt neder in zijn kolken;
Juicht, Neêrland! juicht, bevrijde Volken!
’t Hersteld Europa werd gered.

Hoe treft dien Krijgsman, zoo vermetel,
Die nooit gevaar of dood ontzag
By ’t nederstorten van zijn zetel,
’t Bedwelmen van dien bliksemslag!
Hy vliedt, laat tros en oorlogswagen,
Op vleuglen der angst gedragen,
Als hertwolf dien de honden jagen,
En zoekt een schuilplaats — ach, waar heen? —
Waar nooit de lucht uw naam weêrgalmde,
’t Vergoten bloed ten hemel walmde,
Zoek daar uw schuilplaats! daar-alleen!

En gy, weêr vrije Batavieren,
Viert thands uw nieuw Geboortelicht!
Vlecht zegepalm en eerlaurieren
Om zaal en vreugdedisch te fieren,
En wijdt voor bloed van offerstieren
Den God die hart doorziet en nieren
Uw gloeiend-dankbren harteplicht!
ô Ziet dees Jaardag nimmer keeren
Dan onder ’t innigst Godverëeren,
In ’t blijd erkennen van Zijn macht!
Ja roemt den God der legerscharen,
Den God van haardstede en altaren,
Die wondren wil, en ’t is volbracht!

1824.