Deze pagina is proefgelezen
« Zijn dit verzen waar een Dichter
» Lof en lauwerblaân van hoopt,
» Of de Onsterflijkheid meê koopt ? — »
Neen, die wint men eindloos lichter
In deze Eeuw van razerny:
Vlei haar slechts in al haar zotheên,
Kniel voor de opgeworpen Godheên,
Heb de schreeuwers aan uw zij',
En uw krachtelooze vaerzen,
Stappen ze in Dragonders laarzen,
Zijn verheven Melody.
» Lof en lauwerblaân van hoopt,
» Of de Onsterflijkheid meê koopt ? — »
Neen, die wint men eindloos lichter
In deze Eeuw van razerny:
Vlei haar slechts in al haar zotheên,
Kniel voor de opgeworpen Godheên,
Heb de schreeuwers aan uw zij',
En uw krachtelooze vaerzen,
Stappen ze in Dragonders laarzen,
Zijn verheven Melody.
Neen, ook zelfs in wijzer dagen
Dong een droomrig Grijzaarts lied
Naar Permessus eerloof niet,
Waar men sprongen voor moet wagen.
Neen, ik kruip maar langs den grond,
En by zoo veel Dichtrenzwermen
Wier trofeên mijn kachels warmen
By de winteravondstond,
(Vraagt niet, of door eigen hitte
Die hun Febusboom bezitte,)
Brom ik slechts ter halver mond.
Dong een droomrig Grijzaarts lied
Naar Permessus eerloof niet,
Waar men sprongen voor moet wagen.
Neen, ik kruip maar langs den grond,
En by zoo veel Dichtrenzwermen
Wier trofeên mijn kachels warmen
By de winteravondstond,
(Vraagt niet, of door eigen hitte
Die hun Febusboom bezitte,)
Brom ik slechts ter halver mond.