Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Wollebrandt is pas in zijn dertiende jaar en hij is nog een knaap; zijn uur om lief te hebben heeft nog niet geslagen, of wel hij heeft in Anna Jochems, zijne nicht, nooit iets anders gezien dan eene zuster: zij daarentegen onderscheidt hem reeds van hare broeders.

»Frans heeft zijne ouders en zusters om hem lief te hebben, " lispelt zij: »gij, gij hebt niemand dan ons."

»Lacy!… ja, zoo ik mijne ouders nog had, zou ik een gansch anderen weg gaan," zuchtte Wollebrandt.

»Geen ondank, mijn jongen!" roept Pieter Jochems, de huisvader: »als Gleijms de Jonghe nog leefde, zou ’t je vrij slechter vergaan. De man heeft nooit zijn brood kunnen winnen; mijne arme zuster zaliger is van kommer bezweken, en armoê was er troef, toen uw vader kwam te vallen. In ’t Huis ben je voor honger en kou geveiligd; dank er den Heere God voor!" en de man lichtte de muts eerbiedig van ’t hoofd .

»Zoo doe ik Pieter-oom! alleen, vader had mij een beroep naar mijn wil laten kiezen, terwijl de Regenten…"

»Ei wat! ze hebben je tot driemalen toe op een ander ambacht gedaan, en nu ze ten leste ten einde raad zijn, is ’t wel niet vreemd, dat zij u in de kleêrmakers-kamer op de leer deden."

»De snijders-tafel voor een borst van mijne statuur!" zuchtte Wollebrandt.

»Omdat ge bij vreemde bazen niet oppassen wildet, en de meester-kleêrmaker van ’t Huis u op deze manier onder de oogen heeft," voegde Jochems hem toe, hoofdschuddend over den ondankbare, die de lankmoedigheid. jegens hem gebruikt , niet scheen te waardeeren. Wij zouden gaarne Pieter Jochems van laster beschuldigen; maar de overlevering is dáár om tegen den wees te getuigen; lezen, schrijven en rekenen had hij vrij goed geleerd; maar tot daartoe beperkte zich de mate van zijn goeden wil of van zijne goede vermogens, en tot het aanleeren van een beroep scheen hij volkomen ongeschikt. Bij wijlen wuft, dartel, zonder omdenken, scheen hij een hoofd te hebben waar zich niets liet inbrengen, en handen, tot de eenvoudigste handgrepen van werktuigelijken arbeid ongeschikt; dan weêr schenen traagheid en loomheid zijne overheerschende ondeug-