Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/163

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

derdat zijn dokter het opmerkte — had al meer en meer met opgewondenheid gesproken, altijd het vertrek met driftige, maar wankelende schreden doorkruisende, werd nu eindelijk, terwijl Tulp sprak, als door duizeling bevangen, trachtte met moeite zijn armstoel weêr te naderen, doch voórdat hij dien bereikt had, verloor hij zijn evenwicht en zijne bewustheid, en zou zijn neêrgevallen, zoo de dokter niet schielijk was toegetreden, en hem in zijn krachtvollen arm had opgevangen. Van dat oogenblik af was hij weêr geheel de arts, hielp den lijder tot zich zelf brengen, schreef de noodige middelen voor, maar kon zich toch niet onthouden bij het heengaan in eene soort van zegepraal te zeggen: »Ik zal nu wel niet meer noodig hebben mijne vermaning omtrent het t’huis blijven aan den heer van Beuningen te herhalen; deze bezwijming was als eene waarschuwing en voorspelling tevens van wat morgen zou kunnen plaats hebben, zoo mijn raad werd veronachtzaamd."

De patiënt zuchtte en antwoordde niet, maar toen de dokter vertrokken was hief hij zich een weinig op uit de kussens, waarmede men hem nu had omschanst, en sprak toen met eene matte stem:

»Zou ik het moeten opgeven, kinderen! zou ik?" Dat was gericht tot de beide jonge vrouwen, die bij het bezoek van dokter Tulp waren tegenwoordig gebleven en die met hooge belangstelling en innige deelneming den loop van den redetwist hadden gadegeslagen, zelfs van tijd tot tijd, als wij reeds aan gaven, door een uitroep, een woord of een zucht de gewaar wordingen, die daaronder bij haar werd opgewekt, uitdrukkende. Het waren de beide nichten des heeren van Beuningen; de oudste, gehuwd met Mr. Daniël Mostert, Secretaris van Amsterdam, stond in gevoelens geheel aan de zijde van gemaal en oom; de jongere, Francina, was nog eene jonkvrouw in teêre jeugd, en… maar van haar zullen wij terstond meer hooren. De kleeding dezer dames was, zooals het vrouwen van haar rang en leeftijd voegde — alleen ditmaal stemmig en zonder eenigen opschik, daar zij in huis waren ter verzorging van haar bloedverwant.

Toen deze haar toesprak, stonden zij ieder aan eene zijde van zijn armstoel, met teêre bekommering op hem ziende.