Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

daar niet eenmaal van op te halen; sinds mijn geweten mij zegt dat wij doen wat wij kunnen en licht meer dan wij moes ten, maar zelfs den goeden naam mij te winnen, der lijderen verpleger te zijn om Gods wil, kan ik niet…"

»Nu, maar de Heere God weet het, voor Dien zijt gij niet onbekend, voor Dien is uw wil genoeg, en te Zijner tijd zal Hij u redden."

»Nu, dan zeg ik u dat het tijd moet zijn! of ’t is te laat; want zekerlijk ik vertwijfel!"

»Spreek zoo roekelooze woorden niet uit! Ik voor mij geloove… maar gij wilt niet dat ik u troosten zal met de woorden van onzen Luther, dien ze u geleerd hebben te haten."

»Ik haat niemands naam noch leere, die mijne arme, lieve huisvrouw sterkt in het lijden, dat ik haar niet sparen kan, schoon het waarheid is, dat ik uw predikant voorgisteren wat rouw de deur heb gewezen."

»Ach! waarom haalt gij daarvan op?"

»Omdat gij niet weet, waarom ik hem zulk slecht onthaal heb aangedaan."

»Ik meende dat gij ontstoken waart in toorn, omdat hij u aanving van religie te veranderen, en omdat hij het deed met zulken overijver."

»Neen! mijn kind, neen! daaraan hadde ik mij niet gestoord; zielen te zoeken die hij verdoold acht is zijn werk, als een kranke te genezen, die een ander heeft opgegeven, mijn hoogste lust is… maar hij wilde mij aanraden om uit de wereldsche inzichten van eer en fortuin datgene te doen, waartoe zelfs de liefde tot u en mij niet heeft kunnen verwegen; de altaren mijner vaderen den rug te wenden, om mij te keeren tot eene nieuwe religie; en om zijne redenen door kracht van overreding te stijven, durfde hij wel laten doorschijnen dat hij den toestand mijner zaken giste, en op die ruïne het fondament zijner hope op verovering had gebouwd — toen, ik bekenne het, toen vervoerde mij onwil en verontwaardiging, en ik stiet hem buiten met onzachter woorden, dan ik anders jegens uw zieleherder zou gebruikt hebben. Gij vergeeft mij?"

»Gelijk gij mij heden en op dien bangen dag, toen uw oom,