Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de Sombreuil bij eene ongehuwde tante, die er eigenares van was. Naar ik uit de gesprekken der bedienden opmaakte, onthield zich mijn vader voortdurend te Parijs, en waren de echtgenooten in onmin gescheiden, nadat zij in weinig samenstemming hadden geleefd. Met behulp van mijne goede Berthaud, zorgde mijne moeder zelve voor mijne opvoeding. Men zou gedacht hebben, dat ik als het éénige voorwerp harer zorgen en harer liefde, als hare éénige verstrooiing in de eenzaamheid op het land… in. de hoogste mate hare moederliefde zou ondervonden hebben; maar daarvan was niets. Zij had mij niet lief; en daar eene moeder niet onverschillig kan zijn voor haar kind, was het afkeer en onwil, dien zij tegen mij had opgevat: en zonder het te willen, of te weten waardoor, wekte ik telkens haar toorn op, en mijn gezicht alleen scheen haar somwijlen pijnlijk aan te doen of smartelijke herinneringen in haar op te wekken. Al wordt zulk eene antipathie niet met daden uitgesproken, een kind voelt haar — en de woorden, die haar geweigerd worden, de liefkoozingen, die zij mist en waarop zij als bij instinct weet recht te hebben, zijn haar als zoovele pletterende hagelslagen, waaronder de bloesem reeds in knop verdort. Onze omgeving was niet schitterend, maar voldoende, — het was zichtbaar, dat het meer ontstemming van gemoed was, dan gebrek aan fortuin, die mijne moeder tot deze afzondering dwong; men kleedde mij prachtig; al mijne kinderlijke wenschen en behoeften werden voldaan, zelfs voorgekomen — maar… mijne moeder had mij niet lief, en dit benam mij juist het éénige, wat ik noodig had, om gelukkig te kunnen zijn. Juist was mijn hart zoo vrij van kinderlijke zelfzucht, dat ik met vreugde het mooiste speelgoed zou hebben opgeofferd, zoo ik de oorzaak van den tegenzin mijner moeder had kunnen uitvinden, zoo ik hare genegenheid had kunnen winnen. Maar toen ik het beproefde ondervond ik, dat iedere poging er toe haar onwil vermeerderde dus liet ik af, en werd ik schuw en schuchter. Ik benijdde de dochter van den tuinman, die soms door hare ouders werd mishandeld die men slecht kleedde en slecht voedsel gaf, die veel moest werken, en weinig kon spelen, maar die toch van tijd tot tijd door haar vader met een hartelijken kus werd omhelsd, of die