Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zoo niet mijn recht, dan toch mijn rang, en mijne hand voerde hem heen naar zijne geliefkoosde plekjes, waar het ruischen van den wind door de boom en hem was als eene zoete muziek, die hem wondre tonen influisterde en al de poëzie zijner ziel opwekte.

»Ik was dan de éénige getuige der uitstortingen, die zij hem ingaf, en veelmalen was ik er het onderwerp van. O, Brigitte! gij weet niet — niemand kan het weten, — wat mij dit was. Ik, die om liefde had gebedeld, vond meer dan dat; ik vond aanbidding, de hartelijkste. de teêrste, de vurigste aanbidding van eene ziel, die enkel liefde was en die door niets uiterlijks kon worden afgeleid.

»Zoo mochten wij vele jaren doorleven; als kinderen hadden wij elkander gevonden, en wij waren jongelieden geworden, zonder het zelve op te merken. Ik herinner mij niet, wanneer ik mij voor het eerst met Edgar samenvond, noch zelfs, wanneer ik hem het eerst had liefgekregen; maar ik was vijftien jaar geworden, en hij zeventien, en tot hiertoe was er niets in onzen omgang veranderd.

»Daar werd mij aangekondigd door mijne moeder, dat wij het kasteel de Sombreuil gingen verlaten. Gij begrijpt wel, dat het niet in mijne macht stond, haar van besluit te doen veranderen: ik beken zelfs, dat ik het niet eens beproefde, dat ik niet eens voor mij zelve als gunst durfde afsmeeken in dit afgelegen oord vergeten te mogen blijven. Het zou ook wel vergeefs zijn geweest, waar Mevrouw de St. Var het tegendeel besloten had. Hoe hartverscheurend de scheiding was van mijn armen, jongen blinde, zal ik u niet schetsen: de herinnering er van is mij al te pijnlijk. Hij ook begreep toen eerst, wat hij verloor, en hoe de liefde, die anderen voor hem hadden, eene mengeling was van medelijden en goedhartigheid, terwijl de mijne eene behoefte der ziel was, die zich moest aansluiten aan eene ziel, die haar verstond. Mijne teederheid was geen medelijden; zij was liefde, zij was eerbied voor zijn uiterlijk ongeluk en voor zijne innerlijke meerderheid. Zij ook gaf hem veel, maar als eene gift, die haar met woeker werd beloond.

»Zeker, zoo er in Edgar’s groote zwarte oogen licht had geschemerd, hij zou dit licht hebben uitgedoofd door de vele