Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

MEESTER JEHAN GUILLERMIN EN ZIJN KRUISBEELD.



I.


»Santa Madre! Meester Jehan, gij zijt wreeder pijniger dan een officiant uit de pijnkamer der heilige officie, mij zoo treffend een kunststuk te toonen, en mij daarbij te zeggen dat het niet het mijne zal zijn Dit voorwaar is erger tentatie dan die waarmede Satan St. Antonius bezocht; ook bezwijke ik... Luister! Schoon onze broederschap niet rijk is, en ik meende u een voegzaan bod gedaan te hebben, toch wil ik mij het uiterste offer getroosten voor het bezit van dit kleinood; dus noem mij uw prijs."

De man die zoo sprak, en wiens gloeiende liefde voor de kunst zonderling afstak bij de stemmigheid van zijn ordegewaad, de sombere pij der boetvaardige Broeders van het kruis, stond voor een uitmuntend kruisbeeld, in ivoor gebeeldhouwd, dat in schitterende witheid uitkwam op het donker eikenhouten beschot, waartegen het was opgehangen. Hij stond er voor met de armen kruiselings over de borst geslagen, met de oogen glinsterend van geestdrift naar het kunstwerk opgeheven, en al de trekken van zijn fijn en geestig gelaat getuigden, dat hij werkelijk gevoelde wat hij uitsprak. Hij was een man van omstreeks vijftig jaar, de overste van zijne orde te Avignon, en hoewel hij zich in het Fransch uitdrukte, sprak hij die taal toch met een sterken Italiaanschen tongval. Naast hem stond de kunstenaar, ook met de armen over de borst gedrukt, maar het oog niet naar het kruisbeeld opgeheven en kennelijk in een