Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/183

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat moet u zwaar zijn gevallen, arme vriend!”

»En nog zijn ze willens mij het loon te onthouden.”

»Dat moet een misverstand wezen; die van de poorterie zijn rijk en mild, zonderling bij occasiën als deze; is 't niet zoo, meester IJsembrandt?” en de nar wendde zich vlug om tot dezen, die zich bij zijne komst bescheiden had teruggetrokken.

»Eilieve, zeg me, goede meester, is daar verschil gerezen tusschen u en mijn vriend?”

»Hij eischt wat men niet mag toestaan! Hij wil tegens alle recht en voegzaamheid hier blijven, en zich toonen, wanneer de Hertog met het hooge gezelschap hier langs zal komen.”

»Waartoe dit?” vroeg Coquinet, den kunstenaar aanziende met een onderzoekenden blik.

»Ik hoopte... ik meende...” hernam deze beschroomd en in eenige verwarring.

»Dat de Hertog u zou opmerken en herkennen, niet waar, evenals Coquinet misschien? Groot kind! en dan te zeggen, dat gij niet meer aan menschen gelooft! Bij mijne trouwe, bij zulke vermetele verwachtingen op menschen gebouwd, is het geen wonder dat uw harte gewond is door duizenden teleurstellingen.”

»Zeg versteend! Maar mij dunkt, ik had recht te meenen dat de Hertog van Bourgondië geheugen zou houden van hen, die den Graaf de Charolois diensten hadden gedaan en trouwe gehouden ondanks lijfsgevaar.”

»Ook dan als die diensten van zulken aard waren, dat een groot Heer ze allerliefst vergeet!” fluisterde Coquinet, zich naar hem toebuigende....

De vaalgele kleur des kunstenaars verschoot tot een grauw bleek. — »Gij hebt gelijk! van ons beiden ben ik de zot; uw narrenkap voegt mij.”

»Gansch en al niet! er hoort een sterk, kalm hoofd toe om die te dragen: geloof me, er is eene zekere mate van wijs overleg noodig, om met goed gevolg den zot te spelen, en dat is juist hetgeen gij mist; ook zoo ik op mij neme u voort te helpen bij onzen Hertog, zal het zijn onder conditie dat gij u ganschelijk aan mijn raad en leiding overgeeft, en mij belofte doet, in zijne presentie en die van anderen zoo volkomenlijk het verledene te vergeten oft' het nooit hadde bestaan.”

»Nu goed; ik zal er mijn best toe doen, maar haast gij u dan