Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/200

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Hannibal is uw bondgenoot; bijgevolg ben ik het ook; maar ik ben de betere, of zou hij het zijn, die u 't verlorene helpt terechtbrengen?”

»Zeker neen! weet gij er af?” riep zij met blijdschap.

»Ja, maar ik zeg niets, vóór gij mij eerlijk opbiecht, of gij den Hertog zoo straks de volle algeheele waarheid hebt gezegd, en of er niemand aan dit Hof is, die aanvang van gonste heeft genoten van u?”

»Dat ik mijn Heer en Hertog zou beliegen!” hernam zij met edele verontwaardiging.

»Ja; maar onze Hannibal is een harde, geduchte Heer, wien men wijselijk zwijgt, wat hem zonder recht of reden tot toorne zou doen ontvlammen; — ik, dat's wat anders — ik zal niet boos worden, als gij bekent, maar integendeel u dienen en helpen.”

»lk heb u niets, niets te bekennen!” riep zij, half verlegen, half toornig.

»Niets! niets! niets! Treft het verlies van uw getijboek u in der waarheid zóó diep, alléén omdat het een geschenk is van Mijnheere den ouden Hertog, wien God vergeve? Oft' ook, omdat het eenig reliek bevat van uwe jonkheid, dat door u zeer waard wordt gehouden?”

De Jonkvrouw draaide 't hoofd af, terwijl zij aarzelend lispelde: »Niet het leste.”

»Dat's gelukkig! Zoo zult ge dus den vinder niet hard vallen, die het ongeluk had het er uit te lichten en te verscheuren?”

»Verscheurd! O! het éénige wat mij van hem restte!” riep zij uit, zich zelve niet meer meesteresse en in tranen uitbarstende.

»Wees getroost, Jonkvrouw! ik heb de stukken bewaard,” riep de goedhartige Coquinet, zelf verschrikt over de al te sterke uitwerking zijner list; »en gij krijgt uw getijboek weer met alles wat er in was! alleen 't een en ander zal wat verfonfaaid zijn; maar dat is mijne schuld niet.... Zeg me nu al het verdere, dan zal ik u meer zeggen.”

»Coquinet, ik heb vertrouwen op uw goed harte en getrouwigheid; maar ik bid u, delf niet aldus naar een geheim, dat begraven is in mijn harte! Daaraf behoefde ik den Hertog niet te adverteeren: want van dien jonkman kon hier wel geene sprake zijn... en ik... ik... zal hem ook wel nimmer wederzien...” Zij schreide.