Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/201

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Is hij dood?”

»Ik denk wel van ja!”

»Als het nog niet zeker is, wil dan moed houden! Ik weet niet hoe het komt, maar de welbeminde vrienden zijn nooit zoolang en zooverre weg, of ze weten altijd ten gepasten tijde weerom te komen.”

»Deze niet; hij was geen liefste, maar een zeer waarde vriend, en hij zal ook wel niet keeren....; dat moet ook niet zijn,” hernam ze vaster en moediger, »daar ligt nu al te veel tusschen ons. Spreek me nu van 't getijboek, Monsieur Coquinet, ik verlang te hooren....”

»Och! ik heb er niet veel van te zeggen. Vóórdat gij neef Hannibal uw verlies klaagdet, had ik uw overkostelijk getijboek gezien in handen van Philippe Monsieur.”

»O, Heiligen des Hemels! in die handen?”

»Ja; maar ik zou het daarin met gelaten hebben, had ik kunnen weten..., hoe hij het in zijne macht had gekregen. Ik dacht zoo bij mij zelven: mogelijk heeft Prinsesse—nicht het hem gegeven; moge zij zich hoeden hem ooit haar harte te geven, want hij zou er mee spelen, zooals hij nu met het boek speelt — dol en onbesuisd, als een kleine jongen met een gekortwiekten vogel. Ik wilde toch beproeven het kostbare boek te redden voor geheele vernietiging, en daarom met een paar kwinkslagen wist ik te maken, dat hij 't mij inzien liet. Al aanstonds viel mij in 't oog zeker smal strookje perkament, dat daarin geschoven was, bij wijze van merkteeken... wonder aardigjes met de penne beschreven en gesierd met een randeke van goud en bloemen, dat men 't nooit fraaier zien koste..., en daar ik goede oogen heb en een weinig clerk ben, las ik zeer duidelijk eenige zoete woordekens, die niet precies sloegen op de getijden en litaniën. Ik dacht er het mijne van, maar zweeg tegen Philippe Monsieur, en nam het behendiglijk weg, eer hij het zag. Hier is het, schoone dame! Ben ik niets voor u dan een zotskap?”

»O, gij zijt mij een goed en ridderlijk vriend!” riep zij levendig, terwijl zij de hand drukte, die het dierbare reliek overreikte.

Coquinet vervolgde: — »Het getijboek zelf wilde hij mij niet laten: hij pochte er op, dat hij het u ontfutseld had bij 't uitgaan van de mis, toen hij u had geleid op verlangen van zijn vader. Hij begreep, dat het u veel waard moest zijn; want hij zeide, dat