Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/206

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

haar niet van mijne liefde spreken, vóórdat ik ook het recht had hare hand te vragen; tot ik mijn rang hield onder de Vlaamsche konstenaars; en, en, ziet ge, Coquinet! datgene, wat gij altijd mijne eerzucht hebt genoemd, — dat rusteloos streven en zoeken naar roem en eere, bij de menschen, — dat is eigenlijk nooit geweest om mij zelven — want ik had de konst om haar zelve lief, en zij was mij loons genoeg...., maar om haar, om Jehanne, die toch niet met den onbekenden leerling van Rogier van der Weijde kon trouwen, en die ik ook niet wagen mocht aan de zorgen en de ontberingen, die een arme, onvermogende schilder heeft te doorworstelen! Gij weet, hoe ik gedwongen werd balling te worden, juist toen de eerste straal van roem mij begon te omschijnen. Voorwaar! de Graaf de Charolois heeft mij veel te vergoeden!”

»Daartoe zal hij het best gestemd zijn, als gij het hem nooit zegt. De Hertog van Bourgondië, de Graaf van Vlaanderen, die zelf vader is, wil nu allerliefst vergeten dat hij eens tegen den zijnen in opstand is gekomen; en degenen, die zijne schuld gedeeld, toegejuicht of verheeld hebben, zijn nu in zijne oogen misdadige rebellen, die hij in staat acht tot ongehoorzaamheid aan hun Heer, omdat ze hem zelven eens ten ontijde wat al te gehoorzaam zijn geweest. 't Scheelt niet veel, of hij had, bij zijn pays maken met Hertog Philips, mij buiten 't verdrag gesloten!” eindigde de hofnar, niet zonder eenige bitterheid.

»En men denkt zich soms de Vorsten meer edelmoedig dan gewone menschen!” hernam Jehan, met een pijnlijken trek op 't gelaat.

»'t Is voorzichtiger hunne deugden met geene al te ruime mate te meten, en liever wat toeschietelijk te zijn met het tal gebreken, daarvoor men bij hen verdragelijk wil zijn. Ik voor mij neem Hannibal zooals hij is, en schep mij geene hersenschimmen over zijne uitmuntendheden, zoo valt hij mij niet uit de hand; — maar keeren we tot Celia en Jehanne terug! — Ge zijt toch altijd een zwijger geweest.... Waarom heb ik nooit van die liefde geweten?”

»Zij was het stil geheim mijns harten, dat ik met zoete hope mocht koesteren. Ware zij ongelukkig geweest, ik had wellicht een vertrouweling noodig gehad: nu gaf de geheimenis daaraan zekere wijding. Ik achtte het schennis haar naam voor anderen