Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/214

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Italië terugkomende, in zijn voorkomen en manieren den stempel dragende van wie lang onder vreemde zeden en gewoonten heeft geleefd, en bovenal, door zijn eigenaardig en oorspronkelijk kunsttalent, op al zijne kunstwerken den stempel drukkende eener originaliteit, die de Vlaamsche meesters van het tijdperk ter zijde liet, of althans op hunne school zijne eigene manier entte, en die vermengende met hetgeen de oude Duitsche meesters hem schatbaars hadden toegevoerd, werd het gemakkelijk hem als een vreemdeling te doen opnemen; en de toenaam Jehan d'Allemagne — of op 't Vlaamsch »Duitsche Hans” — was de éénige die hem gegeven werd, en deze was allen voldoende. Wat deed de naam er toe? Hij was geen ridder of edelman, wiens wapen en kwartieren bij alle herauten en wapenkoningen moesten bekend zijn, en als zuiver letterschrift behoorden gelezen te kunnen worden, eer men aan hun rang en rechten zou kunnen gelooven. 't Kwam er zooveel niet op aan voor een kunstenaar!

Dat was waar! zijn werk was zijn adelmerk; het overige kwam er niet op aan; maar nu wij op 't punt van zijn werk komen, moeten wij eerst zeggen, hoe weinig hij nog eene volkomene zegepraal had behaald over de ongunst der fortuin, hoewel zij hem nu gebracht had, waar hij zoo vurig gewenscht had te zijn. Het is zoo, hij had het toppunt van zijn verlangen bereikt: hij was als kunstenaar erkend en opgenomen aan het Hof van Karel den Stouten, die de edelmoedigste en meest kunstlievende aller Vorsten der Christenheid werd genoemd; maar onderscheiden door dezen Vorst om zijn kunsttalent werd hij niet, en bijgevolg ook niet door diens hovelingen en wie zich regelden naar den smaak van 't Hof; hij was één der schilders van den machtigen Hertog, en hij deelde dat voorrecht met twintig of dertig anderen, waaronder er waren, die men zijne meerderen achtte. Hij was schilder van Karel den Stouten, zooals deze zijne beeldsnijders, zijne borduurwerkers had. Het is zoo, hij droeg den titel van Peintre—varlet; en dat ambt (voor hem eene sinecure) stond eenigszins gelijk aan dat van kamerdienaar in onzen tijd en gaf hem inwoning op 't Hof, met alle baten en lasten daaraan verbonden; maar nevens hem werden die rang en die rechten gegeven aan meester-snijders, aan meester-goudsmeden en juweliers, aan hoedenmakers en bontwerkers, die allen, aangezien de kennelijke nuttigheid hunner diensten door den kunstlievenden Hertog op ééne lijn werden gesteld met de