Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/223

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Jehanne, Jehanne! gij kunt niet weten wat ik lijde!” riep hij hartstochtelijk.

»Het kan zijn, Jehan... maar het is ook beter, dat gij mij dat niet doet verstaan. Ik ook heb mijn deel aan strijd en smarte, doch.... wat zegt dit?” hervatte zij met een verheven glimlach. »Dus hebben wij ons deel aan de onuitsprekelijke en heerlijke passie onzes Heeren en dragen Zijn kruis, om na 't lijden dezes tijds de welzalige eeuwigheid deelachtig te worden. Waar der gebenedijde Moedermaagd de zeven weeën des kruises niet gespaard zijn, hoe konnen zondige menschen daar wachten zonder leed of druk door het leven te gaan?”

»Opdat ik niet bezwijke onder het mijne, Jehanne! vriendinne mijner ziele! aanhoor me eene enkele male!” riep hij, ditmaal onvatbaar voor hare troostgronden.

»Het spreken dient u niet, noch het hooren mij,” hernam zij met vastheid.

»Moet ik dan gaan, het gemoed beklemd met eene zware, diepgaande onrust, die gij, des willende, weg kondt nemen?” vroeg hij, nog altijd naast haar zetel geknield.

»Wat ik voor u kan doen, zal ik niet nalaten, mijn vriend! Zoo zeg uit, wat u dus bezwaart!” sprak zij met ernst en eenvoud; »alleen sta op! Die vorme van courtoisie is tusschen ons overbodig; wij zijn... broeder en zuster.” Hij hief zich op met een zucht. — »Wat onrust kwelt u?” vroeg ze nogmaals.

»Dat men u dwingen zal, in mijn afwezen, tot hetgeen gij mij zegt niet te willen. O, Jehanne, Jehanne! zoovele grooten en machtigen rondom u, die u beurtelings kwellen zullen en verlokken.... zult ge niet eindelijk moeten zwichten?”

»Opdat ik niet zwichten zal uit onrust en zorge over u, wil ik dat gij gaan zult voor een tijd.”

Op eens barstte Jehan uit in een doffen smartkreet. — »Het is waar, Jehanne! het is maar al te waar; ik heb niet eens het recht u te beschermen; ik zou alles moeten aanzien — alles, alles,.... en zwijgen en het hoofd buigen. Wee mijner! ik ben zóó geboeid, dat ik niet eens meer voor u kan sterven; en als u gevaar dreigt, dan... dan is 't wijsheid dat ik mij ter zijde begeve, opdat ik misschien niet vergeten mochte, dat mij de halsband der lijfeigenschap is aangelegd.”

»Jehan!” sprak ze zacht en droevig, »gij doet mij smarte aan,