Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

groote patroon, dat ik niet te zwak ware en te onbekwaam om dat te aanvaarden; doch lacen! gij weet....”

»Jehan!” zeide zij met zachten ernst, en ging naast hem zitten op de smalle bank, waarop hij zich had neergezet. »Jehan, gij behoort daartoe moed te vatten, en de kracht zal u dan ook niet ontbreken. Wilt gij dat niet voor mij doen?”

»Het is scheiding, Jehanne, scheiding van u!” sprak hij smartelijk, en bleef haar lang zwijgend aanzien. Zij schudde zachtkens het hoofd.

»Ik had hoop gehad u sterker te vinden, mijn vriend!” voegde zij hem toe op een toon van verwijt.

»Zoo 't u noodig is dat ik het Hof verlate, zal ik gaan!” hernam hij mismoedig.

»Het is noodig voor u, Jehan!” hernam zij met nadruk, »voor uwe rust, voor uwe toekomst, voor de zekerheid, dat de band onzer vriendschap niet op onzachte wijze zal verbroken worden, dat ik dit offer van u verge. Het is om eeuwige scheiding te voorkomen, dat ik op tijdelijke verwijdering aandringe....”

»Heer des Hemels! waarom ben ik, ik ook niet edelman geboren?” riep hij, op eens in woesten hartstocht opspringende.

»De Heer heeft meer dan dit aan u gegeven! Jehan; gij zijt rijker en machtiger door Zijne gaven, door uw groot konsttalent, dan... de edelman, wien gij ten onrechte benijdt, door zijne afkomst en de rijke goederen die hem wachten.”

»En dan de bruid, die hem wacht; de echtgenoote, die hem is toegezegd? Is dat dan ook een schat, die door wat anders kan vergoed worden? O! ik versta uwe bedoeling, Jehanne! Als ik te Heurne zal zijn, kan de laffe Jonker in alle ruste en veiligheid uw gemaal worden.”

»Als ik daarop peinsde, Jehan, zou ik het u ronduit hebben gezegd,” hernam zij vast en kalm; »maar gij weet wel, dat dit niet zijn zal, dat de Jonker van Ravesteijn, noch eenig ander ridder, mijn gemaal zal worden, omdat ik besloten heb in 't binnenst van mijn harte trouwe te houden aan een, die 't mij met ondank en wantrouwen loont....”

Hij zonk aan hare voeten en kuste den zoom van haar kleed.

»Sta op, mijn vriend! ik vergeef u den kreet van opstand en mistrouwen, dien de beroerde ziele uitte, doch ik blijf rekenen op uwe volgzaamheid....”