Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/228

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ven aan de punt van mijn degen hing, heb ik u gespaard; maar ik wil dat gij mij genoegdoening zult geven, en ten aanhoore van allen, die hier zijn, vergiffenis vragen voor uwe beleedigingen.”

»Ik geef geene voldoening aan een vilein!” riep Philippe trotsch en verheugd dat hij er iets op gevonden had, om zijne lafheid te dekken.

»Bij St. Andries, Jehanne! die lafaard is geen man voor u!” sprak Karel, altijd lachende tot deze, die, gerustgesteld door zijne wijze van de zaak op te vatten, hare kalmte herkreeg en mede het vertrek was binnengetreden, terwijl Karel, naar Jehan toegaande, op vrij luchtigen toon sprak;

»Ah ça! meester Hans? wat maakt u zoo stout een mijner edellieden uit te tarten en aan te vallen?”

»Zijn onrecht en mijn eergevoel,” sprak Jehan, eerbiedig de knie buigende en zijn wapen wegwerpende, zoodra hij den Hertog voor zich zag.

»Eergevoel! een vilein!” riep Philippe op een schamperen toon. »Zwijg, Jonker! dat is iets waarin gij niet meer te spreken hebt!” beet Karel dezen met hardheid toe.

»Daarbij, Monseigneur, de Jonker was de aanvaller,” hernam Jehan.

»De aanvaller, hij? dat is zeer onwaarschijnlijk!”

»Doorluchtige Heer, oordeel zelf! De Jonker is in mijne werkplaats gekomen op een uur, waarin ik hem noch wachtte, noch wenschte; hij is aangevangen mij te storen in mijn arbeid, schoon ik hem met alle hoffelijkheid bad heen te gaan en mij niet te hinderen; desniettegenstaande is hij voortgegaan mij lastig te zijn, zoowel door allerlei schampere aanmerkingen op mijn arbeid als op mijn persoon; vervolgens heeft hij zich onbescheiden vragen aangematigd, daarmee de eer eener dame gekrenkt werd, en finaallijk heeft hij zelfs de persoon uwer hooggeboren dochter, de Prinsesse Maria, gehoond en bespot in 't conterfeitsel van mijne hand, dat naar mijn beste weten welgelijkend is, en daaraf hij durfde zeggen, dat zij er uitzag alsof ze aan de geluwe leed!”

»En prikkelde dàt uw toorn in die mate?” vroeg Karel, hem zóó scherp in de oogen ziende, dat hij kleurde en het hoofd wat dieper boog.... »Nu, sta op! toon ons dat conterfeitsel! Ik wil zien, of gij waar zegt dat het gelijkend is!”

»Monseigneur had zelfs de goedheid herwaarts heen te komen,