Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/227

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hans met den degen in de hand aandringen op Philippe Monsieur, die in de eerste oogenblikken op eene verwoede tegenweer bedacht scheen, en als een razende om zich heensloeg, maar welras, bij de overtuiging van de meerderheid en geoefendheid zijner partij, bleek en bevende achteruit week tot in een hoek van 't vertrek, waar hij eindelijk, radeloos van angst, met sidderende knieën, tegen den muur leunde om zich staande te houden, terwijl de verlamde hand den degen liet zinken, en hij eenige klanken uitte, die veel hadden van eene bede om vergiffenis en lijfsbehoud.

Bij het zien van dezen ongewachten triomf voelde Jehanne zich als verstijven van schrik; zij had den wil, maar niet het vermogen, Jehan dien strijd te verbieden en te waarschuwen van de tegenwoordigheid des Hertogs, dien hij niet scheen op te merken; maar de stem stokte haar in de keel; en zij had noodig, dat Karel haar ondersteunde. Coquinet, die naar binnen stormde om de strijdenden te scheiden, werd door een gebiedenden wenk van den Hertog teruggehouden. Deze, van wien men gewacht zou hebben, dat hij met een machtwoord een eind zou hebben gemaakt aan het tweegevecht, dat zoowel tegen de hofgebruiken als tegen zijne ordonnantiën streed, liet meester Hans begaan, en scheen met zonderlinge belangstelling diens manier van den degen te hanteeren op te merken, en verkondigde ten laatste alléén zijne hooge tegenwoordigheid door het schaterend gelach, waarin hij uitbarstte bij de volkomen nederlaag en de droevige figuur van Philippe Monsieur, toen deze, even aan den vinger gewond, een schellen angstkreet deed hooren. Toen trad hij wel driftig het vertrek binnen, maar in plaats van zijn jeugdigen edelman te ontzetten, riep hij hem toe, dat hij moed zou vatten en zich verdedigen; dat eeuwige felonie hem overdekken zou, zoo hij zich dus lafhartig liet beschamen door een vilein; en dat alles op een toon, alsof niet de aanval, maar de verdediging zijn hoogste misnoegen wekte. Dan de arme jonge Ridder miste alle veerkracht om zich op te heffen van zijne nederlaag, zelfs onder het oog van zijn leenheer; hij kon niets dan diens tusschenkomst inroepen.

»Monseigneur! om aller Heiligen wil, kom mij te hulpe! de woestaard wil mij vermoorden!”

»Gij liegt, bloodaard!” riep Jehan; »al zoo menigmaal uw le-