Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/231

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Sire Hertog, ik draag geen degen; ik draag gansch geene wapens, zelfs geen dolk of koerde, zooals ieder uwer dienaren, zooals ieder burger ze voeren mag; doch ik bezit allerlei wapentuig ten behoeve van mijne konst... en toen de Jonker van Ravesteijn mij beschimpte en op hoonende wijze bejegende in mijne eigene werkplaats, vergat hij dat ik de hand maar had uit te strekken, om van een degen voorzien te zijn.”

»Een weinig jokkernij over dat mislukte portret hadt gij u zoo uitermate niet behooren aan te trekken...”

»Er is meer dan dit, Monseigneur!” hernam Jehan. »Zijn spot met hetgeen hij niet oordeelen kon zou ik veracht hebben en overzien, doch... hij heeft zich ook aan mijn persoon vergrepen; hij, hij zelf heeft het eerst zijn wapen tegen mij opgeheven.”

»Monseigneur, hij liegt! den degen heb ik niet het eerst getrokken; ik heb hem alleen met het platte daarvan getuchtigd voor een paar brutale antwoorden,” riep de Jonker triomfantelijk.

»Dat moest ik wreken, moest ik niet, Monseigneur!” viel Jehan uit, nog met den gloed van toorn en verontwaardiging op de kaken.

»Zoo ge edelman waart geweest, zeg ik niet neen; maar een man van uwe soort behoorde zooveel zelfgevoel niet te hebben; althans niet dus te toonen jegens een meerdere.”

»Jehan is van uw huis, doorluchtige Heer! Hij voelde zich uw dienaar, en als een zoodanige kon hij zich geene vernedering laten welgevallen!” viel Jehanne verontschuldigend in.

»Eilieve, Jonkvrouwe! laat hem begaan; hij kan zijn pleit wel voeren zonder uwe voorspraak!” beet Karel haar toe.

»Ik ben de meerdere van dien dààr!” hernam Jehan met hoogheid, op Philippe wijzende. »De gave, die ik van God verkregen heb, houde ik in hooge eere en zoek die te kweeken; hij onteert en vertreedt den adeldom, dien hij van zijne vaderen heeft geërfd.”

Het was geen gelukkig tijdvak voor de theorie van de rechten en de gelijkheid van den mensch, en allerminst voor de praktijk er van; maar toch lag er iets in de stoutheid en fierheid van Jehan's houding, dat tot Karel's zelfgevoel sprak en instemming vond bij zijne eigene neiging tot het vermetele; maar hij trachtte dien indruk te verbergen door te antwoorden:

»Dat gij uw moed hebt getoond tegen een jongen edelman, die