Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/232

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gansch uw partuur niet is, beteekent niet veel, en stelt u in onze schatting niets hooger dan een gemeenen vazal, die zich in blinde drift vergeet. Wat zoudt gij doen, zoo Mijnheer van Ravesteijn zelf u in koelen bloede de satisfactie bood, die zijn zoon u weigert?”

»Aannemen!” riep Jehan met schitterende oogen. »Aannemen, al ware hij de eerste ridder der Christenheid; dat hij niet is, Monseigneur!” En zonderling: Jehan, die niet wist te vleien, boog zich tegen Karel, die zijne bedoeling scheen te vatten en even den mond tot een glimlach plooide.

»Op mijne riddereer, gij zijt er vermetel genoeg toe, en dus behendig dat men zich met u zou kunnen meten!” sprak de Hertog binnensmonds; maar die lofspraak scheen niets te veranderen in zijn voornemen van gestrengheid; want hij sprak tot Coquinet:

»Coquin! roep haastelijk mijn Kapitein Geweldige hierheen met eenige lieden van wapenen, dat ze Meester Hans, gezegd den Duitscher, vatten en geeselen, zooals gebruikelijk is!”

Coquinet hoorde dit bevel en boog zich ten teeken van gehoorzaamheid; maar hij bleef stokstijf staan, als aan den grond genageld. De Hertog scheen dit niet op te merken. Jehanne, die, zoowel als Coquinet, lang genoeg Karel's trekken had bestudeerd om er met eenige gewisheid zijne gemoedsstemming uit te kunnen lezen, bewaarde dezelfde uiterlijke roerloosheid, bij eene onbeschrijfelijke mengeling van stormachtige aandoeningen.

Jehan werd doodsbleek, maar sprak met zonderlinge kalmte en waardigheid:

»Monseigneur, dat kan u geen ernst zijn; ik ben geen fielt, geen boosdoener. Gij hebt het zelf gezegd: ik heb het vergrijp gepleegd van een welgeborene, van een vrij man; straf me als een zulken, maar niet als een lijfeigene, niet als een slaaf, want ik zal 't niet dragen!”

»Gij zult dragen wat ik u opleg; gij zijt mijn vazal, mijn dienaar; niets anders en niets meer; hoe hoog ge ook zijn moogt van harte en hoe vol overmoed! Ik bewijze u genade; want gij hebt u vergrepen aan mijn edelman, aan den zoon van mijn vriend, en erger dan dit behoorde aan u te geschieden.”

»Ik verlang zulke gratie niet; ik verkies den dood boven de schande.”

»Gij hebt niet te kiezen; gij zult aannemen wat ik wil!” riep Karel, koud en gebiedend.