Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/233

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik zal 't niet!” schreeuwde Jehan in wilde wanhoop; en met tijgervlugheid den degen opvattende, dien hij vroeger had weggeworpen, liep hij als in bruisende woede op den Hertog aan.

»Jehan!” riep Jehanne's flauwende stem, en zij wilde hem weerhouden; maar Coquinet's vaste hand hield haar tegen, en zij zonk half bezwijmd in zijne armen. Jehan hoorde niets, zag niets. Hij hief zijn wapen op. Karel de Stoute zag hem uittartend en glimlachend aan, zonder uit te wijken, alsof hij zien wilde tot hoever de ander zich zou laten vervoeren; — maar het was geen waanzinnige drift; — het was het opzet der vertwijfeling, de koele berekening van een wanhopende, die zijn leven verspeelt om schande te mijden. Slechts even hield hij het wapen opgericht; toen liet hij het zinken, en voor Karel nedervallende met gebogen hoofd en gevouwen handen, sprak hij dof en schier onhoorbaar:

»Ik heb mijn arm tegen mijn Heer en Hertog opgeheven; nù ben ik des doods schuldig; laat mij recht geschieden!”

»Dat zal u geschieden; wees er zeker af!” hernam Karel op een dubbelzinnigen toon.

Het was Jehanne eindelijk gelukt hare aandoeningen te overmeesteren en zich van Coquinet los te wringen. — »Monseigneur!” riep zij, mede aan Karel's voeten zinkende, »hoor niet naar hem! hij is waanzinnig; hij weet niet wat hij smeekt; wees hem genadig om mijnentwil; want hij is mijn vriend, mijn broeder, en al van jongs af, in de vorige jaren te Damme, is hij mij waard en lief geweest; tref mij niet in hem...” En als beschermend strekte zij hare handen over Jehan uit.

De edele moed der vrouwe, uitkomende voor eene liefde, die zij zoolang in 't harte als versmoord had, op het oogenblik zelf, waarin schande en ellende den geliefde bedreigden, moest de bewondering en het medegevoel wekken van ieder grootmoedig harte; maar Karel scheen het zijne te sluiten tegen die indrukken, want hij sprak streng en koel:

»Hoe is dit, Jehanne? spreekt gij voor een rebel, die de hand verheft tegen uw Heer en bloedverwant?”

»Monseigneur! ik ben zeker dat hij te ieder ure zijn leven stellen zou voor zijn Heer en meester, en de schuldige beweging van dit eene oogenblik komt niet uit het harte voort, maar uit het brein, door schrik en ontzetting beroerd....”

»Ik weet heel goed, waaruit het voortkomt,” sprak Karel, »ik