Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/308

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Drenkwaart eens iemand van de Doopersche sekte in zijne macht heeft, dan weten we God betert uit de exempelen wat daarna volgt!"

Van Cuyck schudde het hoofd. »'t Valt me soms in, of die angstige vreeze voor lijfsbehoud wel groot bewijs is voor Christelijken moed, en als die bekommering mij aangrijpt, dan bejammer ik het, dat ik deze sluipwegen der voorzichtigheid ben ingeslagen; betaamt het mij niet veeleer vrij uit en zonder omzien mijns weegs te gaan, zonder op hunne vervolging te achten...."

»Naar mijn simpel verstand zou dat nietwes zijn dan vertwijfelde reuckeloosheid. Meester Woutersz.!" zei vrouw Zegers, »nog verschoonlijk, daar het in den aard der mannen ligt stoutelijk perikelen tegen te gaan, zoo gij een ongehijlikte borst waart; doch hoe acht ge dat vrouw en kind daarbij staan zouden? en uwe ouders, die vrome Christenluiden zijn! Om niet te zeggen hoe spijtig dat wezen zou, als zulk een braaf konstenaar, daar de gansche stad u voor roemt, door 't gespagnoliseerde gerecht voor ketter stond gevonnisd te worden...."

»Waar gesproken! dank voor uw trouwhartig vermaan, beste Marij!" riep van Cuyck, terwijl hij op haar toeging en haar de hand reikte met een verhelderd gelaat, dat bewees, hoe zijn innerlijke strijd was geëindigd. »Ja ik mag, ja ik moet mij bergen tegen nieuwe aanslagen. God kan ze verijdelen uit de kracht Zijner almacht, doch 't past mij niet Hem te verzoeken, en ik wil leven en vrij zijn ter liefde der mijnen, ter liefde mijner nobele konst, zoolang Hij het mij gunt, die wel weet, dat ik bereid ben, beide te leven en te sterven in zijn dienst en der waarheid getuigenis te geven in banden als in vrijheid, zoo men deze enge beperking vrijheid mag noemen!" vervolgde hij, met een weemoedigen blik rondom zich ziende, » en 't is nog de vraag, of de vier muren van een kerker mij nauwer zouden omklemmen, dan deze droeve wanden, nu ik er mij verstoken zal zien van ' t aanzicht mijner liefsten...."

»Alleen ge vergeet. Meester! dat dit eng vertrek op den wijdsten kerker dit groot voordeel heeft, dat ge, de deur links uitgaande, u bevindt in mijne woning, dat wil zeggen, bij luiden die, zooveel in hun vermogen is, u in nood en dood zouden bijstaan, en ter andere...” —

»Marij! Marij! breng me niet te binnen, dat de andere recht-