Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/340

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hem de hand op den mond; » wie zegt u, dat niet de Eerwaarde Broeder oft een van zijne verklikkers hier rondwaren in den kerker? Eene zoodanige bekentenis van u zou ' t mij gansch ondoenlijk maken, u te verschoonen van hare straf."

»Maar ik wil niet verschoond zijn, ik wil die deelen. Ik wil niet, dat men eene zuster folteren zal uit oorzaak van religie, en mij ontzie, die, zoo ' t bij u-lieden schuld is. God naar zijne consciëntie te dienen, tot de voornaamste der schuldigen behoore...."

»Och!" riep de Schout verdrietelijk, »wil uwe cause goed bezien; men spaart in u niet den ketter. Alle goede Heiligen des Hemels bewaren mij voor die zonde! we sparen eeniglijk den konstenaar. Of zeg me, zou uwe hand niet te onvast zijn, om, naar uwe belofte, dit conterfeitsel te voltooien, zoo men u ter pijniging had gelegd; gij, die reeds van den wederschok dier smarten met ongewisse vingeren 't penseel hanteert!"

»Gij bespot mijne zwakheid," hernam van Cuyck smartelijk, »en dat met schijn van recht; zoo dan, indien 't u lust, verschoon mij; maar spaar ook de andere."

»Eerstelijk, staat dat niet meer in mijne macht, sinds er brieven gekomen zijn van den Zeer Welwaarden Heer Peter Titelman, Deken van Ronssen, die den Gardiaan heeft aangesteld, om in deze zaak uitspraak te doen; doch ik zeg u, al vermocht ik zulks, zoo zou ik mij wel wachten, zelfs te uwer bede, zulk een blijk te geven van verdoemelijke flauwhartigheid!"

»Leider, ja! ge zijt een Saulus in ijverigen haat tegen wie ge afvalligen noemt! och! oft de Heer gave, dat gij nog in een Paulus mocht verkeeren, die zijne gemeente tegens vervolging kwam te schutten, in stede van haar te verdrukken!"

»Maar mij dunkt, ik sta aan de zijde, waar St. Paulus heeft gestaan na zijne bekeering. Nog Saulus zijnde, zoo men ons onderwijst, vervolgde hij 't geen toen de Kerke Christi uitmaakte; ik ter contrarie, vervolg eeniglijk wie haar aanranden, in macht verkorten en in eere schenden!"

Van Cuyk schudde het hoofd, met eene uitdrukking van droefheid. »'t Is maar al te waar, gij meent Gode een dienst te doen, met alzoo te handelen."

»Zoo doe ik; mijne geestelijke leidslieden verzekeren het mij.... Ik heb geleerd nietwes te raadplegen dan hunne uitspraak, en mij rustig op hun gezag te verlaten."