Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/423

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zonder vreeze is voor zich zelven, maar omdat zijne hulp, zijn raad, zijne deelneming door allen juist daar gewoonlijk gezocht werd, en dus, zoo hij er zich bevond, ook het eerst kon gevonden worden. Zijne studeercel is ruim en in tweeën afgedeeld; het eene gedeelte bevat alles wat men sinds lange kent als de vereischte omringing van een geleerde en physicus dier eeuw; het andere, door een prachtig scherm van hongaarsch goudleder er van gescheiden, is meer bepaald tot schrijfvertrek ingericht; het is daar dat wij Drebbel vinden, in een gemakkelijken kamerpels gewikkeld, den lederen armstoel dicht bij den verwarmenden oven geschoven, want men weet, het was winter toen Frederik V Praag binnentrok.

Onze geleerde schijnt ernstig verdiept in eenige berekeningen die hij maakte; doch nu wordt hij op eens gestoord door iemand die binnentreedt, hoewel met behoedzaamheid. Die persoon is ook een oude bekende van ons, namelijk de knaap Gijsbert Annes, maar die nu ook reeds een man van twee-en-dertig jaar is geworden. De oogenkuur schijnt de meest wenschelijke uitkomst gehad te hebben, althans hij ziet zijn meester aan met een paar glas-heldere kijkers van het meest frissche, meest klare blauw dat er te denken is. Hij heeft zijn Heer niet meer verlaten sinds hij hem naar Engeland mocht volgen, en hij ook heeft met diens omgang en van de voordeelen, die er uit het verblijf in den vreemde te trekken zijn, goede winst gedaan. De Alkmaarsche wees is ook niet meer de onwetende knaap, maar een dienaar zijn meester waardig, en die zelfs tusschen het publiek en dien meester eene vrij beduidende rol speelt. Zijne kleeding is gevenredigd aan den rang en de fortuin van zijn Heer; en Gijsbert is volstrekt niet iemand, die door onachtzaamheid op dit punt de eer van zijn meester te kort zal doen; integendeel, zoo wij eene aanmerking durfden maken op zijn voorkomen, zoude het die zijn, dat hij zich met wat overdreven praal schijnt uit te monsteren. Hij heeft het Boheemsche kostuum aangenomen, en hij schijnt al de bontvervige tinten die het toelaat, in vreedzame vereeniging samengevat te hebben. Zijn wambuis is van schitterend rood, gesierd met geel zijden vangsnoeren, die in zilveren nestels eindigen; een smal grijs bont omzoomt het, en de donkerblauwe pantalon, met ronde omboorde zakgaten en aan de zijnaden met blinkend geel belegsel gesierd, steekt in rood marokijnen