Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/425

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Schaam u de gedachte, Gijsbert. Behoud voor mij alleen! en ik zou daar rust bij hebben?”

»Ik althans, Heer! maar ik weet wel dat het niet zoo is; alleen gij leeft in rust alsof het zoo ware.”

»Gij weet beter dan iemand hoe weinig er aan is, en hoe ik integendeel nevens allen, die men kent voor oprecht getrouw aan den Keizer gehecht, grooter gevaar loop van hard gehandeld te worden dan iemand, zoo de Paltzgraaf hier meester wordt.”

»Lacy! mijn goede Heer! dit is ’t juist wat ik vrees, en dat maakt, dat ik geene ruste zal hebben voor gij u daartegen hebt geveiligd.”

»Ik mij daartegen veiligen, hoe zou ik dat kunnen?” vroeg Drebbel verwonderd.

Gijsberts oogen schitterden. »Het middel is gevonden, het biedt zich gereedelijk aan. Onder hen die wachten, is de man dien gij hebben moet.”

»Welken man dan toch, wat meent gij?”

»De geheimschrijver van den Graaf Schwarzheim, wiens Heer mede in ’t leger van den Paltzgraaf is, en die welhaast als overwinnaar hier binnen zal trekken.”

»Hij is er nog niet in, Gijsbert.”

»Neen! maar iedereen zegt hier, dat het wellicht geen drie dagen zal duren…”

»Kleinmoedigheid ziet zoo kort!”

»En al te koele overmoed ziet ganschelijk niets, Heer!”

Drebbel, de uitvinder van een instrument, waarmede men alle hemelsche lichamen kan zien en onderkennen,” glimlachte op deze woorden.

»Ja gewis, door uwe hooge konste ziet gij ver en veel boven alle andere menschen: maar diezelfde verdieptheid in de hooge wetenschap maakt dat gij nauw bemerkt wat om en rond u voorvalt!”

»Ei, zie toch! gij vertoont mij daar als een suffenden boekgeleerde, gelijk mijn goede vriend Gerrit Pieters Schagen geworden is, naar de roep gaat.”

»Daaraan zoude ik ongelijk hebben; maar toch… Heer gij weet niet, hoe het er in de stad uitziet, en hoe er zulke neerslachtige moedeloosheid heerscht, dat men zelfs de armen niet opheft om te bidden, laat staan om te strijden.”