Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/433

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gen Esculaap. Men denke echter niet, dat dit eene vermomming was om de vorstin te misleiden; verre van daar, onze Alkmaarder was werkelijk bij den Graaf van Schwarzheim tot zulke diensten als men te dien tijde van een wondarts vergde; men weet wel hoe licht het toen viel zich in dien stand door een schijn van kennis te handhaven, als men behendigheid bij wat ondervinding wist te paren. En onze goede vriend Gijsbert had bij zijn meester en in den omgang met diens vrienden werkelijk eenige kennis en ervaring verkregen in diens vak, die, gevoegd bij een goed geheugen dat hem het gebruik der kunsttermen gemakkelijk maakte, hem werkelijk tot geen ongeschikter, noch onhandiger arts maakte dan de meesten, die er zich toenmaals voor uitgaven. Minder kiesch dan zijn meester in het gebruiken van middelen, waar hij een goed doel bereikbaar achtte, had hij reeds vroeger de kennis en de vriendschap gezocht van meester Gunther, en toen hij Drebbel niet kon overhalen om het voorstel des Graven aan te nemen, had hij zich willens laten verdrijven om zich van een schijnbaren onwil tegen zijn meester verdienste te maken bij de tegenpartij, hetwelk hem volkomen gelukte. Een geneesmiddel, dat hij Gunther had gegeven tegen eene ondermijnende koorts, had bij geluk goede uitwerking gedaan, en van toen af viel het dezen licht zijn vriend bij den Graaf als wondarts aan te bevelen. Gijsbert hield zich alsof de behoefte aan zulke bescherming zijn eenige doel was, maar dit was hem slechts middel; voor zijn meester, voor zijn geliefden meester was het dat zijn dankbaar hart werken wilde en dat het bleef kloppen, en dat zijn vindingrijk vernuft vonden wist uit te denken, die al de kans van gelukken insloten. Had hij, de zwakke, geringe, niet kunnen verhinderen dat men zijn meester inkerkerde en van het zijne beroofde, hij wist toch een oog te houden op dien kerker zelven en wat er omging, als wij hooren zullen; en verre van met het weten tevreden te zijn, trachtte hij zich zelven in staat te stellen tot krachtige hulp door middel van bondgenooten. Het laatste had hij gezocht en gevonden in Mary, de Engelsche kamerjuffer en zoogzuster der Koningin, die hij eene wijle ijverig het hof had gemaakt, eerst door herinneringen uit haar vaderland, later door meer rechtstreeksche betuigingen aan haar persoon gericht; het lieve kind was onvatbaar noch ongevoelig voor het een en het ander, en zij nam het aan op