Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/434

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eene wijze, die onzen Gijsbert welhaast aanmoedigde tot de vermetelheid om haar hart te vragen, dat hem uit aanzien van zijne groote heldere oogen, goed uiterlijk en niet ontbrekende proeven van waren moed en andere goede eigenschappen, met veel oprechtheid geschonken werd.

Van toen aan geene geheimen meer tusschen de gelieven, van toen aan was ook Mary’s belangstelling gewonnen voor den onbekenden Hollandschen geleerde, die de weldoener was geweest van haar vriend; van toen aan wilde zij volgaarne met dezen medewerken tot zijne verlossing, en te eerder daar Gijsbert haar had te kennen gegeven, dat hij na dit goede werk der dankbaarheid zich zelven beloonen wilde met een volkomen geluk, dat hij, in Holland of in Engeland met haar wilde gaan genieten. Mary nu voelde zich niet gelukkig aan het hof sinds de oorlog was aangevangen; hare zachte ziel werd telkens te veel geschokt door hetgeen zij zag of hoorde van den strijd en de ellenden., die deze in een vreedzaam land aanbracht; en Mary had daarenboven zulk een hartstocht opgevat voor haar blonden Gijsbert, dat zij een meer benijdenswaardigen toestand dan den haren met vreugde zou hebben opgegeven, om het tijdstip te verhaasten,” waarop zij zich met hem vereenigen kon. Drebbels verlossing was dus de vurigste begeerte van het lieve kind. Maar hoewel hare meesteres haar liefhad en onderscheidde, de fiere vorstin. die bij wijlen zeer hoog en zeer koud kon de zijn als er van ernstige zaken sprake was, te naderen met het rechtstreeksch verzoek om uitredding voor een man, wiens enkele titel: raadsheer van Keizer Ferdinand, genoeg was om haar uitersten toorn, op te wekken, dit durfde de arme niet. Gijsbert zelf had het haar ontraden: eene mislukte poging van dien aard ware de aandacht brengen op hem, die voor het oogenblik ten minste, de veiligheid genoot der vergetelheid; hij zelf wilde zien wat hij door behendigheid vermocht bij de Vorstin, en hij verbood Mary Drebbel te noemen of voor hem te spreken, maar hij bad haar voor hem zelven de gelegenheid te vinden Elisabeth te naderen. Het ergste was dat de nood drong, want er zouden den volgenden dag eenige gevangenen worden terechtgesteld, en men sprak er van, dat het hooge hoofden waren die vallen moesten, en Gijsbert had vreeze, dat ook het schrandere hoofd van zijn meester onder dat vonnis begrepen mocht zijn.