Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/440

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mijn voormalige heer kwijnt, placht te dienen, is gisteren gestorven. Er is nog geen ander in zijne plaats gesteld; laat mij voor eene wijle gebruikt worden in zijne plaats…”

»Dat zou te doen zijn, als gij u zulke verlaging van staat getroost; maar zijt gij niet in dienst van den Graaf van Schwarzheim?”

»Zoolang het mij lust; ik heb met den Graaf zulk akkoord gemaakt, dat ik hem verlaten kan als ’t mij gevalt. Daarvoor heb ik hem ingewijd in zeker geheime konsten die ik verstond en die hij voor zich noodig achtte.”

»Ik onderken uw plan. Gij wilt Mr. Cornelis Drebbel tot de vlucht bevorderen, en daarin kan ik u niet dienen; mijn rang, noch mijne intentiën gedoogen het.”

»Neen, Mevrouw! ik wil er een duren eed op doen dat ik enkel mijn heer wensch te salveeren van den dood op morgen, zoo hij daartoe voorbestemd ware. Mijn leven en Mary, die mijne bruid is en in uwe macht blijft, zijn u borgen dat ik woord zal houden.”

»Hoe denkt gij ’t aan te leggen?”

»Dat weet ik nog niet; Mijnheer heeft zelf zooveel vernuft. Hij zal mij helpen vinden. De hoofdzaak voor mij is, dat ik hem zien kan en gemeenschap met hem houden.”

»Dat begrijp ik; welnu, ik zal u deze ingeving laten volgen. Kom over een uur terug. Intusschen zal ik mijne bevelen hebben gegeven, gij zult het ambt bekomen en zonder verhindering oefenen.”

Gijsbert wierp zich met dankbaarheid aan hare voeten en kuste den zoom van haar kleed in zijne blijdschap; hij was eindelijk op den weg om een doel te bereiken dat hij sinds zeer veel jaren in het oog had gehad: hij zou zijn meester door eene sprekende daad van trouw zijne dankbaarheid kunnen toonen.




IV.


»Het is onnoodig dat gij bij den gevangen vreemdeling gaat,” sprak des anderen daags de cipier van Drebbels kerker tot Gijsbert, die voor het eerst zijne functiën kwam oefenen in den vroegen ochtend.