Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/462

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

EENIGE AANTEEKENINGEN.




Op de van Beverens. De stof tot deze novelle was, zooals men heeft kunnen opmerken, niet rijk, waarlijk niet rijk genoeg om er mede verlegen te zijn, zooals de recensent van den Holland voor 1854 (in den Gids, Januari 1854) schijnt te onderstellen. Zeker, ik had haar voller kunnen maken, zoo ik haar met beelden en toestanden van mijne schepping had willen aanvullen; maar ik had geen uitvoerigen roman te schrijven, en voor eene kleine novelle was het onderwerp mij niet te arm. Zoo ik er van mijne fantasie aan toegevoegd had, zou het zeker niet geweest zijn, om eene liefdeshistorie daar te stellen tusschen van Drenkwaart en joffer Maria. De strijd tusschen den hartstocht der liefde en de overtuiging des geloofs was door mij reeds eenmaal geschetst in Het Huis Lauernesse, en ik vond onnoodig om er juist in deze novelle op terug te komen. Het onderhoud tusschen Maria van Beveren en den jongen Schout, dat ik als inleiding, en ter ontwikkeling van beider karakter, gemoedsgesteldheid en positie laat voorafgaan — wordt in zijne oogen een hors d’œuvre, omdat het niet tot eene belangrijke daad voert. Alsof de woorden en gedachten, die er gewisseld worden, niet voor zoovele daden konden gelden; alsof er voor het doel, dat wij beoogden, eenige andere daad moest en kon geschieden dan de ontmoeting van den Schout, die Maria van het wezenlijke doel harer wandeling afkeert, om haar heen te leiden dáár waar de handeling aanvangt!

Recensent vindt het zeer vreemd, dat joffer van Beveren een man, dien zij »niet eens van aangezichte kent," gaat waarschuwen voor het hem dreigend gevaar. Men komt tot de onderstelling, dat hij zich al een zeer bekrompen denkbeeld vormt van de Christelijke broederliefde, in die tijden van geestdrift en vervol-