Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/463

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ging. Geloofsgenoot, geloofsverwant te zijn en bedreigd — was toenmaals genoeg om aanspraak te hebben op de belangstelling, op de hulp, op de zelfverloochenende liefde der broederen en zusteren beiden, en waar er anders werd gehandeld, wordt het als treurige uitzondering op dien regel vermeld. Maar het is geene fictie van mij die ik behoef te rechtvaardigen, ’t is historie. »Cornelis van Beveren (zegt Balen, Beschrijving van Dordrecht) was alleen niet die godsdienst toestandig (die van Calvin), maar was ook met de Doopsgezinden bewogen; wanneer hij hoorde dat men de Bloedplakkaten scherper wilde aanbinden en doen uitvoeren, gaf hij het aan zijne Huisvrouw, juffrouw Maria van der Valk te kennen, die dan weder hare dochter, joffer Maria belastte zulke luyden te waarschuwen." Het is dus hare gewone liefdetaak, die ik haar laat volbrengen, en die zij ook werkelijk volbracht heeft, ter aller ure en aan iedereen — sterk in de kracht des geloofs, hoewel zeker niet zonder velerlei gemoedsbeweging en strijd.

Van dit laatste schijnt de Heer S. niet veel te begrijpen, waar hij zich zoo verwonderd toont, dat ik Maria voorstel als eene, die veel had gewaagd en geleden in die laatste ure. om den wille van Adam Voogd. Hetgeen ze gewaagd had was niet weinig, waar zij zich waagde aan den toorn van den machtigen en bitteren Schout, die haar straffen kon zoowel in de haren, als in haar zelve; hetgeen ze geleden had was niet minder. Naar het lichaam was haar geenerlei kwelling aangedaan — maar naar de ziel? naar het harte? Was het gesprek met den Schout de onrust hoe ze tot zijn bestemd slachtoffer zou doordringen — de onwil van Voogd, om naar hare waarschuwingen te luisteren — geene diep folterende, zedelijke marteling voor een fijn voelend .harte en een aandoenlijk gemoed? Zijn er geene minuten van lijden, die voor jaren van smart kunnen gelden — en zou de Heer S. (die, zoo ik mij niet bedrieg in den persoon, onder onze jongere dichters en auteurs eene eervolle plaats bekleedt), deze aanmerkingen wel gemaakt hebben, zoo hij zijne eigene poëtische intuitie hadde geraadpleegd, en zijn eigen goed oordeel uitspraak had laten doen, in stede van gehoor te geven aan de instigaties van vooroordeel en partijzucht? — Maar er is nog een verwijt, waarmede hij der arme jonkvrouw hard valt en dat eigenlijk op ons nederkomt — als zouden wij de grofheid gepleegd heb-