Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/468

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

volgens Balen 843 — Brandt, Historie der Reformatie, deel I, bladz. 525 — Barenth, Hollands en Zeelands jubeljaarSchotel, Kerkelijk DordrechtHoubraken, Groote schouwburg der Nederl. Kunstschilders, enz. en Immerzeel, Levens en Werken der Holl. en Vlaams. Kunstenaars, welke laatsten bewijzen, dat ik van Cuyck zoomin den lauwer der kunst, als den palmtak der martelaren heb verleend uit mijne eigene autoriteit.

De schimp- en lofliedjes,en nog meer de geheele houding der Dordtsche bevolking, staande de executiën, bewijst, dat ik alle recht had te zeggen: »dat deze wijze van de Kerk voor te staan en den Koning te dienen niet populair was." En toch zullen Doopsgezinden en andere Hervormingsgezinden dáár wel niet de meerderheid hebben uitgemaakt te dier dage; zóó waar is het, wat sommigen zoeken te loochenen, en wat wij met blijdschap en dankbaarheid herhalen, dat een goed deel weldenkende Roomsch-Katholieken de dwingelandij van Filips II, en de moordschavotten van zijn Alba en de brandstapels van zijne Inquisitie even hartelijk moede waren en in even grooten afschuw hielden, als de voorstanders der Hervorming, die zij in den bevrijdingskamp manmoedig en standvastig hebben ter zijde gestaan. De afscheuring van Spanje is niet huns ondanks geschied, maar met hunne instemming en samenwerking. Zeker, er was eene partij onder hen, die, met geestdrijvende ketterjagers, monniken en heerschzuchtige priesters, het vreemde dwangjuk liever heel Nederland wenschte opgelegd te zien, dan de vrijheid van consciëntie toegestaan, die het beginsel was der reformatie; maar de overigen — zij het de meerderheid, of eene minderheid, te meer prijzenswaardig om hare zelfstandigheid — voelden zich nog eerder Nederlanders dan Roomschgezinden; en ik twijfel niet of er zijn onder hunne geloofsbroeders van onzen tijd velen, die zich even ver en vreemd houden van de meneën en machinatiën eener drijvende en dwepende partij, die zich eerder thuis voelt over de bergen, dan in onze vlakke Nederlandsche beemden; zij al zoo zullen vrede hebben met mijne afkeurende voorstelling van geloofsvervolging, waarvan gelijkdenkenden onder hunne broederen in 1571 niet de werktuigen, maar de tegenstanders zijn geweest. Het was op dezulken denkende, dat ik van Cuyck schuilplaats heb laten vinden bij eene Roomsch Katholieke vrouw. De onderstelling is niet uit de lucht gegrepen; maanden lang heeft van Cuyck geleefd in Dordrecht, wijkende