Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

pelgrimaadje. Aan het huis, waar de Generaal Norrits zijn intrek heeft genomen, hoort hij, dat deze juist is uitgegaan, vergezeld van de Officieren, die hem gewoonlijk omringen, en de heer des huizes, noch iemand der zijnen, weet te berichten, werwaarts de Engelsche veldheer zich heeft heenbegeven. Eene dienstmaagd echter uit de gissing, dat de overste zich bij zijne liefste zal bevinden, waar hij doorgaans op dat uur vertoeft.

»Wisten wij nu slechts den naam der dame!" riep de Schot, die bij het aardige gezichtje van dat meisje zijn gewoon mistrouwen aflegt.

»O, dat is bekend te over!" spreekt de korporaal. »Ze heeft invloed genoeg op den overste, dat wij haar kennen zouden. ’t Is mevrouwe van Wittenhorst en ze woont bij het Bisschopshof."

»Derwaarts heen dan, mijn goede vriend! als ik u bidden mag; want mijne kondschap is van een aard, dat ik tot geene onnutte vertraging vrijheid heb. Ik heb daarbij mijn woord gegeven, dat ik ruste noch spijze zou nemen, eer ik mijn plicht had afgedaan; en het woord van mijns vaders zoon is zoo goed als dat van den Koning; het brood, dat ik straks genomen heb, is geen eedbreuk, sinds het dienen moest om mij tot mijn doel te brengen."

Voordat wij kapitein Hemon toegang gunnen in het huis der edele vrouwe van Wittenhorst, zullen wij de vrijheid nemen eens even rond te zien, wat er in omgaat. Het huis behoort uiterlijk niet tot de prachtigste gebouwen der oude bisschopsstad, maar het is toch eene steenen heerenhuizinge, en munt uit door stevigheid van bouworde en door zorgvuldig onderhoud, en daar binnen ook heerscht niet juist datgene, wat men schitterende pracht en weelde kan noemen, maar orde, degelijkheid, en keurige netheid hadden er den stempel op gedrukt, en alles bewees, dat hier eene fiksche Hollandsche (het woord niet al te provinciaal opgenomen) huisvrouw het gebied voerde, wier hand