Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/243

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VIII.
Nacht en morgen op het kasteel.




Aan den avonddisch van den heer van Brakel kon dwang noch strakheid blijven heerschen; de gastheer, zijne oudste kinderen, zijn vroolijke vrienden, zouden zoo ongevallige gasten niet hebben geduld, en schielijk overstemd; ook liep de geheime ontstemming van ons viertal niet in het oog, en te minder, omdat de Maulde was geplaatst naast Odilia van Brakel, en men den heer van Mathenes Maria Prouninck tot geburin had gegeven, zeker om dezen nog niet al te onherroepelijke rechten toe te kennen op de dochter des huizes. Wijndrik zelf had een lief onbeduidend juffertje naast zich, dat een alouden Gelderschen naam droeg, en mooie witte tanden als bijzonder eigendom had, en dat daarom altijd lachte. Wijndrik had dus alle vrijheid van geest gehad om opmerkingen te maken, zoo er de aanleiding toe ware geweest, doch die miste hij geheel, zelfs omtrent Ada, die de heer van Brakel zich tot tafelgenoote gekozen had, aangetrokken door haar levendigen en geestigen kout.

Zoo onvoldaan over zich zelf en anderen als iemand het zijn