Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/244

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kan, die niet tot zijn doel kan komen, schoon het als onder het bereik zijner vingeren ligt, moest Wijndrik den nachtgroet geven aan zijne zuster en de anderen, maar vatte toch nieuwe hoop, toen hij den hofmeester meende te volgen, die hem, als nieuwen gast, zijn slaapvertrek zoude aanwijzen. Hij zou dat immers deelen met Nicolaas de Maulde; dat was dus eene verklaring te gemoet gaan. Maar terwijl hij dit berekende, had de jonge baron zelf reeds meester Gervaas den zwaren zilveren luchter uit de hand genomen, terwijl hij sprak:

»Met uw oorlof, meester Gervaas! ik zelf zal den heer van Rueel ditmaal tot hofmeester strekken. ’t Is om u te zeggen, heer van Rueel! hoezeer het mij vreugd geeft, dat het geval mij u toewijst om mijne kamer te deelen…"

Het lag niet in Wijndrik’s karakter om voorkomendheid met koelheid op te nemen; hoeveel er ook in hem omging, dat zijn humeur ontstemde, de gulheid en de bevalligheid van den jeugdigen edelman hadden iets, dat ook voor hem onwederstaanbaar was, en hij antwoordde zoo trouwhartig als de andere hoffelijk had gesproken.

De Maulde vatte zijn arm, voerde hem breede trappen op, wijde galerijen door, lachte en schertste met al de opgewondenheid van zijne een en twintig jaren, een weinig aangeprikkeld zelfs door het ruim genot van de edelste tafelwijnen en een druk gezelschap, en tusschen dat alles door droeg hij den zwaren metalen fakkel zóó licht en zóó behendig, en zijn gang bleef daarbij toch zóó vlug en zóó regelmatig bevallig, dat Wijndrik met een stillen zucht moest toestemmen, dat beide meisjes, over wier belangen hij nadacht, verschoonlijk waren, zoo ze zich door zoovele uiterlijke voordeelen hadden laten innemen.

»En hier zijn wij op ons gebied, dat wij van den heer van Brakel ter leen houden, zonder hem andere leenplichten schuldig te zijn, dan die van courtoisen dank," sprak jonker Nicolaas,