Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/295

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stroefheid en norschheid, die misschien in onzen tijd goede toon had kunnen zijn, als bewijs van dédain of verveling, doch die men toenmaals zonder omwegen stempelde met het gezegde:

»Zoo’n houten Klaas."

De houten Klaas was de toekomende kerkermeester van Hugo de Groot!

Om zijne moeder terstond rust te geven, voegde hij zich in den kring der bejaarde mannen, die rondom den schoorsteen post hadden gevat, en tot meerdere zekerheid wendde hij den rug naar de plaats waar de Prinses was gezeten. Niet alzoo een ander jong heer, die toch zeker niet veel met hem in leeftijd verschilde, maar te meer in levenslust en in levenservaring. Hij had zijne plaats gekozen, wel op een afstand van de jonge Vorstin, maar toch op zulke wijze, dat hij zonder al te merkbaar opzet altijd naar haar heen kon zien, iedere harer bewegingen gadeslaan, ieder harer blikken kon opvangen, hoewel geen enkele daarvan tot hiertoe voor hem was geweest; maar hij scheen nog niet het recht te hebben zich hierover te vertoornen, hoewel het zichtbaar was dat hij er onder leed, dat hij zijne ergernis versmoorde en zijne smart verbeet; en dat hij, ondanks dat alles genoot, toch genoot van het zien dier onuitsprekelijk liefelijke gestalte, die hem als onder hare betoovering hield; het was kennelijk, zijne tegenwoordigheid in dien kring had geen doel, geene reden, dan het zien van die vrouw, misschien alléén het zien; hij had geen wensch, geen verlangen, dat niet van haar uitging en tot haar terugkeerde. Hij had niet een hartstocht, maar de hartstocht had hem, den ongelukkige; ongelukkige, want als hij dien hartstocht niet gehad had of had kunnen verwinnen, had hij gelukkig kunnen zijn, gelukkig door de liefde der zachte, deugdzame, groothartige Ada; hiermede hebben wij hem genoemd. Het was Nicolaas de Maulde! Ongelukkige! welk een leed bereidde hij zich met dit onvoorzichtig toegeven aan die drift, en welke