Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/296

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ellende ging hij scheppen uit de oogen die hij, met zoo onbedacht verlangen, meer van nabij wilde zien. Hij was zoo weinig zich zelve, de geestige, vroolijke, hoffelijke, jonge kapitein, dat, zoo Wijndrik Rueel hem dien avond slechts tien minuten lang had kunnen gadeslaan, hij volkomen zekerheid zou gehad hebben voor zijne zuster. Doch Wijndrik was niet dáár. Op eens werd de Maulde uit zijn wakend droomen opgeschrikt, en tot de overtuiging teruggebracht dat hij zich niet alleen bevond met dat bewonderde tooverbeeld, maar in ’t midden van eene woelige menschenmenigte, door eene forsche. schoon welluidende stem, die in \’t Neerduitsch, hoewel met een sterk provinciaal Friesch accent tot hem zeide:

»Zoo ge kunt en wilt, heer hopman! wijs mij even, aan welke zijde ik de vrouw van den huize moet zoeken. Hier zijn zóó vele voorname dames bijéén, dat mevrouwe de Chimay het mij vergeven moet, zoo ik haar persoon niet weet uit te vinden en ik zou toch liefst niet het eerst het woord tot eene andere richten."

De Maulde zag den spreker eerst aan met een blik vol verontwaardiging en aarzeling, alsof hij willens was de vraag niet te beantwoorden dan door minachtend zwijgen, doch toen deze iets meer dringend en met een zekeren ernst herhaalde: »Ik bid u, mijnheer! doe mij dien dienst!"

Zeide hij eindelijk, met een zucht:

»Mij dacht, heer! dat er maar ééne dame de schoonste kan zijn in eene zaal, en dat is de Prinses altijd, waar zij zich vertoont."

»Dit oordeel uit den mond van een heer als gij, bewijst zeker veel in het voordeel der Prinses; maar vergeef mij, daar zelfs tusschen drie godinnen de prijs der schoonheid zwaar was te wijzen, zult gij toestemmen, dat deze uitduiding mij niet veel nader brengt aan mijn doel," hernam de vreemde met een glimlach, die zijn ernsthaftig gelaat een weinig verhelderde.