Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/300

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

woord te spreken; want de hoffelijke jonge edelman had geheel zijn vernuft en zijne tegenwoordigheid van geest verloren, onder het verwoestend vuur van zijn heftigen hartstocht.

»Een nieuwe dienst," glimlachte Maria; »ei, zie! ik wil u voor den eenen en den anderen te zamen loonen: behoud dit! men zegt, de Koningin Elisabeth schenkt zulke zaken aan hare goede dienaren, en ’t is eene zóó groote Vorstin, dat wij veilig gaan met haar exempel te volgen."

»De Koningin Elisabeth zou beter doen, zoo zij minder kwistig ware met diergelijke gunstbewijzen," sprak de eerlijke Fries moedig.

Maar de Maulde had de vreugdverstoorende aanmerking niet gehoord. Hij had den handschoen aan zijne lippen gebracht tot éénig bewijs van dank en had er zich toen mede verwijderd, zeker om zijn schat ongestoord te kunnen bewonderen.

»Ei, waarom zegt gij zoo, mijnheer?" vroeg de Prinses naïf; »men zegt doch, dat Elisabeth er niet kwalijker om gediend wordt?"

»Degelijke en deugdgezinde mannen doen toch trouwelijk hun devoir zonder zulke ijdelheden, en dan nog, mevrouwe! is daar een onderscheid tusschen u en de Koningin, dat wel bedacht:dient; zij is jonkvrouw en meesteres van haar persoon en, als ik wel heb, leeft u nog een gemaal."

De Prinses verbleekte een weinig.

»Ja, dat ondervinde ik; van zijne teerheid heb ik nog heden eene singuliere proeve gehad! De Heer vergeve ’t hem, maar ik althans heb mij te zijnen wille weinig te ontzien."

»Om uw eigen wille dan, mevrouwe!" hernam de Fries met vastheid. »Uwe Vorstelijke Genade ontschuldige mijne goedrondheid; maar er zijn kleine zaken, daarop eene vrouw al jokkende niet acht, en die toch u, in uw verlaten toestand, zeer veel kwaads kunnen doen. Ik zoude dus stout niet spreken, zoo mijnheer de Graaf mij niet geboden had, omtrent u zijne plaats