Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/332

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in hare handen; maar dit moet ik er tot haar lof bijvoegen: ze leest er niet min trouw om in onzen huisbijbel, daarin men Gods Woord lezen kan in hare moedertaal, dat ik wel voor ’t beste en veiligste houde; ’t is dus niet uit afkeerigheid van de Heilige Schrift, maar zeker om eene aillweerdige gril, die de Engelsche snoes haar ingeblazen heeft; want ze volgt zijn zeggen, of het een Evangelie ware…"

»’t Is ook haar leermeester, vrouw Cornelisz.!" antwoordde Gideon op vergoelijkenden toon; want hij voelde, dat hier de uiterste omzichtigheid noodig werd. Jan Comelisz. stond te trappelen van ongeduld over de uitweiding zijner vrouwen de opsomming harer grieven; en Deliana, die toch eindelijk het lieve hoofdje had moeten oprichten, zag er zóó angstig en verward uit, en hief zulk een smeekenden blik naar hem op, dat een man van minder oordeel dan onze jonge geleerde hier de noodzakelijkheid eener afleiding zou begrepen hebben.

»Ik ben ook niet hier met het doel, om naar taalstudiën te vragen; alleen vergeeft mij, mijn ambt brengt mede, ietwat aandacht te geven ook op middelbare zaken; doch hiervan later. Ik kom nu afscheid nemen, want ik ben verplicht naar ’s Hage te verreizen en mij daar eenigen tijd te onthouden; bij de onzekerheid mijner terugkomst is het mij tegen, dat uwe dochter zou verstoken blijven van godsdienstig onderricht, in dagen, dat zij op het punt is openlijk belijdenis te doen van hare religie, om zich tot de gemeente te voegen… Ik wilde u dus in mijne plaats den welwaarden heer Wernerus Helmichius voorslaan, mijn ouderen broeder, en een even uitnemenden dienaar Christi, als wel verstandig man, aan wien de leiding eener jonge ziele wel vertrouwd is."

»Een ijverig dienaar van de belangen van Kerk en Staat beide," sprak Cornelisz.

»Gij keurt mijn voorstel dus goed?"