Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/333

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Volkomen, met dank voor uwe trouwe zorge."

»En mijne wellieve leerlinge heeft toch nietwes daar tegen?"

»Ik acht goed, wat uwe wijsheid nut acht, welwaarde heer! en hetgeen mijne ouders instemmen; alleen het zal mij groote grieve zijn, niet meer uw onderwijs te genieten," sprak zij met gulle ongemaaktheid.

»Ik dank u voor dat woord; maar bij ervaring zult gij zelf onderkennen, veeleer gewonnen te hebben dan verloren. Wernerus Helmichius heeft een schat van rijpe ervaring op mij vooruit, en"

»Ge gaat alzoo naar ’s Hage, goede heer? Dat zal ook niet zijn om uwe opwachting te maken bij den Advocaat; want men zegt, de Utrechtsche leeraren zijn daar niet, wèl gekomen, sinds men bij ons de Kerkordre heeft aangenomen, door de Synode ingesteld?" viel de boekverkooper in.

»Neen, in trouwe! daarom zulke reize te maken, is mijn voornemen niet. Ik heb niet voor gewoonte, mijn tijd te gebruiken tot zoo ijdele plichtpleging als die is, Prinsen en groote Heeren het hof te maken. Het kon evenwel zijn, dat ik den Advocaat kwam te spreken;… want ik ga om, met behulp van sommigen mijner ambtgenooten, bij hem een punt aan te dringen van hooge aangelegenheid voor de Kerke Christi, dat ons allen groote bekommering geeft. Ge begrijpt, zonder wichtige redenen zoude ik geene vrijheid vinden tot het verlaten van deze gemeente en de aanvertrouwde zielen, wier heil mij dierbaar is en nauw ter harte gaat."

»Ook kent ieder u voor een goed herder, een vrij beteren, dan meester Herman Modet, die zoo maar uit wereldsche oorzake naar Engeland trekt, onderwijl toch de gemeente aan trouwe leeraren niet te over heeft, sinds die van Duifhuis-Kerke veranderd of verbannen zijn. Wat mij aangaat, mij pijnt diens mans gemis niet veel, wijl zijne redenen mij naar flauwtjes stich-